ECLI:NL:RVS:2010:BL4126

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904494/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoeken om peiljaarverlegging door de raad voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009, waarin het beroep tegen de afwijzing van zijn verzoeken om peiljaarverlegging door de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage ongegrond werd verklaard. De raad had op 10 maart 2008 acht verzoeken van [appellant] om peiljaarverlegging afgewezen. Na de afwijzing had [appellant] bezwaar gemaakt, maar dit werd door de raad ongegrond verklaard op 4 juli 2008. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 13 mei 2009.

[Appellant] stelde dat hij de besluiten van de raad niet had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de raad aannemelijk had gemaakt dat de besluiten daadwerkelijk waren verzonden. De rechtbank vond de ontkenning van [appellant] niet geloofwaardig, vooral omdat hij had erkend dat hij verzoeken tot betaling van de eigen bijdrage had ontvangen van zijn advocaat, wat impliceert dat de toevoegingsbesluiten ook aan hem waren verzonden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 februari 2010 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door een gemachtigde, en de raad werd vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. I.R. Dreef. De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanvragen om peiljaarverlegging niet tijdig waren ingediend en dat de besluiten aan [appellant] waren verzonden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200904494/1/H2.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009 in zaak nr. 08/5748 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 10 maart 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) acht verzoeken van [appellant] om peiljaarverlegging afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Loef bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad voor rechtsbijstand den Haag heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2010, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. I.R. Dreef, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 34c, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand dient een verzoek om peiljaarverlegging te worden ingediend binnen zes weken na bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging.
2.2. Bij het bestreden besluit op bezwaar heeft de raad zijn standpunt dat de in geding zijnde aanvragen om peiljaarverlegging niet zijn ingediend binnen zes weken na bekendmaking van de besluiten waarin is beslist op de aanvragen om een toevoeging, gehandhaafd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende besluiten daadwerkelijk aan [appellant] zijn verzonden en dat [appellant] de ontvangst van de besluiten op de betreffende aanvragen om een toevoeging niet geloofwaardig heeft ontkend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn stelling dat hij de toevoegingsbesluiten niet heeft ontvangen niet geloofwaardig is. Het niet ontvangen van stukken valt zijns inziens niet aan te tonen. Zelfs al zou de raad aannemelijk hebben gemaakt dat de bedoelde besluiten daadwerkelijk zijn verzonden dan impliceert dat zijns inziens niet dat deze ook geacht moeten worden door hem te zijn ontvangen.
2.4. De raad heeft de toevoegingsbesluiten niet aangetekend verzonden. Van de acht op verschillende tijdstippen verzonden besluiten beschikt de raad evenwel in alle gevallen over een archiefexemplaar en van twee ervan ook over het door de advocaat van [appellant] teruggestuurde declaratie-exemplaar. Aangezien, zoals de raad heeft toegelicht, van toevoegingsbesluiten in alle gevallen drie exemplaren worden uitgedraaid, waarvan er tegelijkertijd één aan de betrokkene en één aan de rechtsbijstandverlener ten behoeve van de declaratie wordt gezonden en één in het archief wordt bewaard, is dan ook aannemelijk dat in dit geval de toevoegingsbesluiten ook aan [appellant] zijn verzonden. Blijkens de archiefexemplaren is daarop het juiste adres vermeld. Nu verder van problemen bij de postbezorging in de periode van belang niet is gebleken, moet het ervoor worden gehouden dat de toevoegingsbesluiten ordentelijk zijn bezorgd. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat waar [appellant] heeft volstaan met een ontkenning van de ontvangst, die ontkenning niet geloofwaardig is te achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat [appellant] ter zitting heeft erkend dat hij in alle gevallen van de advocaat een verzoek tot betaling van de eigen bijdrage heeft gekregen, zodat mag worden aangenomen dat deze alle toevoegingsbesluiten heeft ontvangen. Dit maakt te minder aannemelijk dat geen van die acht toevoegingsbesluiten aan [appellant] zou zijn verstuurd en niet door hem ontvangen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010
47.