200902916/1/H1.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2009 in zaak nr. 08/1181 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Almelose Kanaal B.V." (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de oprichting van een woongebouw met 21 appartementen inclusief garage in het Wipstrikpark te Zwolle, kadastraal bekend sectie B, nummer 5889 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 november 2007 heeft het college aan vergunninghoudster bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van voornoemd woongebouw.
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghoudster een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.G.J. van den Bergh, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een appartementencomplex met in totaal 21 appartementen en een garage.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zwolle" (hierna: het bestemmingsplan) hebben de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Bedrijven".
Ingevolge artikel 20, lid A, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor zand-, grind-, klei- en houtverwerkende bedrijven met daarbij behorende opslag-, los- en laadplaatsen en parkeervoorzieningen uitgezonderd detailhandelsvestigingen.
Ingevolge artikel 6, lid A, van de planvoorschriften is het verboden gronden en/of opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.3. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van gedeputeerde staten) heeft bij besluit van 12 december 2005, bekendgemaakt op 25 juli 2006, in het Provinciaal Blad van de provincie Overijssel, de "Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen" vastgesteld waarin de categorieën van gevallen waarin het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kan verlenen, zijn opgenomen (hierna: de provinciale vrijstellingenlijst). Categorie II A1 van de provinciale vrijstellingenlijst betreft vrijstellingen voor woning(bouw)projecten (waaronder wijziging van het gebruik) in bestaand stedelijk gebied (bebouwde kom) met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, dit met uitzondering van projecten op een bedrijfsterrein en mits in overeenstemming met tussen gemeente en provincie gemaakte prestatieafspraken over de woningbouw.
2.4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Om verwezenlijking van het bouwplan toch mogelijk te maken heeft het college vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het perceel zich bevindt op een bedrijventerrein, zodat niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de provinciale vrijstellingenlijst.
2.5.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college de in de genoemde categorie van de provinciale vrijstellingenlijst gemaakte uitzondering voor projecten op een bedrijfsterrein terecht in feitelijke zin heeft opgevat en dat het college met juistheid heeft aangenomen dat categorie II A1, van de provinciale vrijstellingenlijst kan worden toegepast nu het Wipstrikpark in het verleden weliswaar in gebruik is geweest als bedrijfsterrein, maar alle bedrijven inmiddels zijn verdwenen en het terrein feitelijk braak ligt.
Bij beantwoording van de vraag of een bouwplan past binnen de genoemde categorie van de provinciale vrijstellingenlijst dient het begrip bedrijfsterrein echter niet in feitelijke zin, maar in planologische zin te worden uitgelegd. In de omstandigheid dat wonen en bedrijven in het algemeen conflicterende functies zijn, zodat de ruimtelijke gevolgen van het naast elkaar toestaan van deze functies - zowel voor de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven als voor het woon- en leefklimaat van bewoners van de woningen - zorgvuldig dienen te worden afgewogen, wordt grond gevonden voor het oordeel dat moet worden uitgegaan van de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De vaststelling door de rechtbank dat conflicterende belangen zich niet voordoen, indien een bedrijfsterrein aldus is bestemd maar niet als zodanig word gebruikt, overtuigt niet. Nog afgezien van de vraag hoe de situatie moet worden ingeschat, indien nog een enkel bedrijf ter plaatse is gevestigd, betekent de omstandigheid dat ten tijde van het besluit tot vrijstelling geen bedrijf aldaar aanwezig is, op zich niet dat niet alsnog in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan een bouwvergunning kan worden gevraagd voor het oprichten van een bedrijf, en zodanige vergunning niet op grond van artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet kan worden geweigerd.
Het onderhavige bouwplan, waarbij woningbouw is voorzien op een bedrijfsterrein, past, gelet op de genoemde uitzonderingsgrond, niet in categorie II A1, van de provinciale vrijstellingenlijst, zodat het college niet bevoegd was zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt. De aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar komen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. Aan hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, wordt niet meer toegekomen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 juni 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2009 in zaak nr. 08/1181;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle van 10 juni 2008, kenmerk PU0806-0079 (91179/98661);
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zwolle tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zwolle aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010