ECLI:NL:RVS:2010:BL4136

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910319/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • H.J.J. Kalter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging pluimveebedrijf in Gasselternijveenschemond

Op 12 februari 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze had op 24 november 2009 een verklaring afgegeven op basis van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, met betrekking tot een wijziging van een pluimveebedrijf aan de Gasselterboerveenschemond 4 te Gasselternijveenschemond. Verzoekers, waaronder [verzoeker], maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 3 februari 2010, waar verzoekers en het college vertegenwoordigd waren.

De verzoekers stelden dat de wijziging van het pluimveebedrijf een grotere milieubelasting met zich meebracht dan was toegestaan op basis van een eerder verleende vergunning. De voorzitter overwoog dat volgens artikel 8.19 van de Wet milieubeheer een verleende vergunning ook geldt voor veranderingen die niet in overeenstemming zijn met de vergunning, mits deze veranderingen geen grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. De verzoekers konden echter niet aannemelijk maken dat niet werd voldaan aan de vereisten van dit artikel.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat het college ten onrechte de verklaring had afgegeven. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.

Uitspraak

200910319/1/M2.
Datum uitspraak: 12 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van een pluimveebedrijf aan de Gasselterboerveenschemond 4 te Gasselternijveenschemond, gegeven.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2010, waar [verzoeker] en anderen, van wie [verzoeker] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P.L. Beeftink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door drs. R.A.M. van Woerden, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] en anderen stellen dat het college ten onrechte een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven, omdat de gemelde wijziging een grotere milieubelasting met zich brengt dan op grond van de bij besluit van 25 augustus 2009 verleende vergunning is toegestaan.
2.1.1. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.1.2. [verzoeker] en anderen hebben in hun verzoekschrift noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven.
2.2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2010
492.