ECLI:NL:RVS:2010:BL4141

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904061/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Buitengebied Lienden 1996 door college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het wijzigingsplan 'Plan van wijziging nummer 58 van het bestemmingsplan Buitengebied Lienden 1996' door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Het college heeft op 24 april 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren op 17 februari 2009 was vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellante beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij verschillende gronden aanvoert, waaronder het ontbreken van een eigen afweging door het college en het niet ter inzage leggen van relevante stukken.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 januari 2010. Tijdens de zitting zijn zowel de appellante als vertegenwoordigers van het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders verschenen. De appellante betoogt dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met haar zienswijzen en dat er onduidelijkheden zijn over de plankaart en de gevolgen van het wijzigingsplan voor de omgeving.

De Raad van State overweegt dat het college in het bestreden besluit heeft ingestemd met de beantwoording van de zienswijzen door het college van burgemeester en wethouders, en dat deze handelwijze niet in strijd is met de wet. Ook wordt geconcludeerd dat de beroepsgronden van de appellante niet voldoende zijn onderbouwd om het besluit van het college te kunnen vernietigen. De Raad van State verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Uitspraak

200904061/1/R2.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2009, nummer 2009-004299, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 17 februari 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Plan van wijziging nummer 58 van het bestemmingsplan Buitengebied Lienden 1996" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 4 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.H. Hartman van Hartman Consultancy, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.A. Timmerman, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in een agrarisch bouwvlak ter plaatse van het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] ten behoeve van een fruitteeltbedrijf voor kleinfruit.
Formele bezwaren
2.3. [appellante] betoogt dat het college over haar zienswijzen geen eigen afweging heeft gemaakt, maar slechts heeft verwezen naar het vaststellingsbesluit. Voorts voert [appellante] aan dat haar zienswijzen, de notitie zienswijzen, het verslag van de hoorzitting en de aanvraag van 10 april 2008 om wijziging van het geldende bestemmingsplan ten onrechte niet bij het bestreden besluit ter inzage zijn gelegd. Ook heeft het college van burgemeester en wethouders nagelaten om de terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan in de Staatscourant te publiceren, aldus [appellante]. Daarnaast betoogt [appellante] dat onduidelijk is naar welke plankaart wordt verwezen op de laatste pagina, onder sub d, van de toelichting van het wijzigingsplan.
2.3.1. Over het betoog van [appellante] dat het college in het bestreden besluit niet kon volstaan met een verwijzing naar de beantwoording van het college van burgemeester en wethouders van de door haar ingebrachte zienswijzen, overweegt de Afdeling het volgende. Nu het college in het bestreden besluit heeft vermeld in te stemmen met de beantwoording door het college van burgemeester en wethouders van de door [appellante] ingebrachte zienswijzen, dient deze beantwoording te worden beschouwd als het standpunt van het college. Een dergelijke handelwijze leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist. In het algemeen staat geen wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel aan een dergelijke handelwijze in de weg. Niet is gebleken dat dat in dit geval anders is.
2.3.2. Voor zover [appellante] betoogt dat enkele stukken niet bij het bestreden besluit ter inzage zijn gelegd, overweegt de Afdeling dat de beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit, waardoor het reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.3.3. Ingevolge artikel 50, tweede lid, van het bestemmingsplan "Buitengebied Lienden 1996" (hierna: het bestemmingsplan) is op de voorbereidingsprocedure van een wijzigingsplan afdeling 3:4 van de Awb van toepassing. Ingevolge artikel 3:12, tweede lid, van de Awb behoeft alleen een ontwerp van een besluit of de zakelijke inhoud ervan van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan in de Staatscourant te worden geplaatst. Het college van burgemeester en wethouders is geen bestuursorgaan als bedoeld in dit artikel, zodat van de terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan geen kennisgeving behoeft te worden gedaan in de Staatscourant. Anders dan [appellante] stelt, is artikel 23, eerste lid, van de WRO niet van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van een wijzigingsplan.
2.3.4. Op de laatste pagina, onder sub d, van de toelichting van het wijzigingsplan worden, zoals in de tekst is aangegeven, de voor het wijzigingsplan relevante gegevens van onder meer het bestemmingsplan opgesomd. Duidelijk is dat met 'geldende plankaart' wordt bedoeld de plankaart behorende bij het bestemmingsplan.
Materiële bezwaren
2.4. Voorts betoogt [appellante] dat onduidelijk is of sprake is van verplaatsing of nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf. Ook is onduidelijk of tunnelkassen onderdeel uitmaken van de aanvraag voor het wijzigingsplan en wat de precieze maatvoering van het agrarisch bouwperceel is. Daarnaast voert [appellante] aan dat het college buiten de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid treedt door een bouwperceel van 1,5 hectare toe te staan. Ook zijn de belangen van omwonenden onvoldoende meegewogen, aldus [appellante]. In dit verband wijst zij erop dat ten onrechte wordt uitgegaan van een afstand van 50 meter tussen haar woning en het bouwperceel. Volgens [appellante] bedraagt deze afstand 37 meter. Voorts heeft het college naar [appellante] stelt onvoldoende gemotiveerd dat de functies en de waarden van de omliggende gronden niet worden aangetast door de verstening. Daarnaast betoogt [appellante] dat het wijzigingsplan in strijd is met het Streekplan Gelderland 2005. Ook is geen rekening gehouden met de ligging van het plangebied in de nabijheid van een Natura 2000-gebied en een weidevogelgebied. Voorts betoogt [appellante] dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de archeologische waarden in het plangebied en dat het college geen rekening heeft gehouden met het negatieve advies van het waterschap.
2.4.1. Aan het perceel is in het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Ingevolge artikel 6, onder 5.3, van de voorschriften zoals laatstelijk herzien kan het college van burgemeester en wethouders de plankaart wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied", waarbij de verplaatsing van een bestaand of de vestiging van een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk wordt gemaakt, met dien verstande dat, voor zover van belang:
a. het college van burgemeester en wethouders pas overgaat tot wijziging van de plankaart indien:
1. dit geschiedt ter verwezenlijking van een bouwplan om bedrijfsmatige, grondgebonden, agrarische productie mogelijk te maken;
2. op grond van de beschikbare gegevens omtrent de aard en de omvang van het bedrijf, gehoord de landbouwkundig adviseur, redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het betreffende bedrijf een volwaardig agrarisch bedrijf is dan wel binnen enige jaren zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf;
3. de belangen van rechthebbenden ten aanzien van aangrenzende en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
4. de functie en/of waarden, die in het plan aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden aangetast;
b. de wijziging van de plankaart geschiedt door het aangeven van een nieuw agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1 ha, en, voor zover het betreft het verplaatsen van een bestaand bedrijf, tevens door het afvoeren van het voor dat bedrijf aangewezen bestaande, agrarisch bouwperceel, waarbij de bestaande woning of het gebouw waarvan deze woning deel uitmaakt, mag worden aangewezen voor de bestemming "Woonbebouwing B";
(…).
2.4.2. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat onduidelijk is of het wijzigingsplan voorziet in verplaatsing of nieuwvestiging van het bedrijf, overweegt de Afdeling dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het niet de bedoeling is dat de huidige bedrijfsvoering op het perceel [locatie 3] wordt opgeheven. Derhalve is sprake van nieuwvestiging van het bedrijf op het onderhavige perceel.
Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat onduidelijk is of de aanvraag voor het wijzigingsplan ook betrekking heeft op de bouw van tunnelkassen, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 6, onder 5.3, in samenhang met artikel 6, onder 1.3, en artikel 1, onder Ab, van de voorschriften van het bestemmingsplan, het wijzigingsplan de mogelijkheid biedt op het agrarisch bouwperceel gebouwen en andere bouwwerken, waaronder tunnelkassen, op te richten voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Of van de mogelijkheid om tunnelkassen op te richten daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt is in deze procedure niet van belang.
2.4.3. Het betoog dat het wijzigingsplan in strijd met de wijzigingsbevoegdheid voorziet in een agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van 1,5 hectare faalt. Het wijzigingsplan, dat zijn grondslag vindt in artikel 6, onder 5.3, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorziet in een agrarisch bouwperceel van circa 0,6 hectare. Het wijzigingsplan is, anders dan [appellante] suggereert, niet gebaseerd op artikel 6, onder 5.2, van bedoelde planvoorschriften.
2.4.4. Ten aanzien van de belangenafweging van rechthebbenden van aangrenzende gronden heeft het college van burgemeester en wethouders in de notitie zienswijzen en ter zitting aangegeven dat de bebouwing een ruimtelijk-visuele invloed zal hebben op de omgeving vanwege de beperking van het uitzicht over het plangebied. Gelet op het feit dat de minimale afstand tussen het voorziene agrarische bouwperceel en de woning van [appellante] minimaal 37 meter bedraagt, en tussen de woning en het bouwperceel een weg ligt, heeft het college zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat haar belang als rechthebbende van nabijgelegen gronden niet onevenredig wordt geschaad. In hetgeen [appellante] hieromtrent heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.
2.4.5. Over de stelling van [appellante] dat het college van burgemeester en wethouders de functies en waarden van de omliggende gronden niet heeft meegewogen, en dat het plan in strijd is met het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het Streekplan), overweegt de Afdeling als volgt. Op de Beleidskaart ruimtelijke structuur behorend bij het Streekplan ligt het plangebied in multifunctioneel gebied met de aanduiding 'Waardevol landschap'. Volgens paragraaf 2.12.3 van het Streekplan zijn waardevolle landschappen gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol bij het instandhouden van de landschapskwaliteiten. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt de algemene voorwaarde dat kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied een 'ja, mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat (…) recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten voor de betreffende landschappen.
Ten behoeve van het wijzigingsplan is onderzoek verricht naar de effecten van het plan op de functies en natuurwaarden van de omliggende gronden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het 'Landschappelijk advies bouwperceel Hogeweg' van Sonsbeek Adviseurs B.V. van 21 mei 2008. Volgens het advies worden de kernkwaliteiten van het gebied nauwelijks beïnvloed. Het uitzicht op de Utrechtse Heuvelrug blijft zichtbaar tussen de agrarische bedrijven en het waardevolle patroon van het meandersysteem en de oude stroomgeul van de Rijn wordt niet geschaad. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het standpunt van het college dat vanuit landschappelijke overwegingen geen bezwaar bestaat tegen het wijzigingsplan, voldoende is gemotiveerd. Ook ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] in dit verband heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan in strijd is met het Streekplan.
Voor zover [appellante] betoogt dat het advies is gebaseerd op onjuistheden, overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan [appellante] stelt, volgt uit het Streekplan niet dat het plangebied is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). De themakaart waar [appellante] in dit verband naar verwijst is slechts toelichtend van aard. Daarentegen heeft de plankaart, waarop het plangebied buiten de EHS ligt, een planstatus. Nu uit het Streekplan volgt dat het plangebied niet in de EHS ligt, wordt in het advies terecht het uitgangspunt gehanteerd dat ter plaatse een 'ja, mits'-beleid geldt.
2.4.6. Voorts ligt het plangebied nabij het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Neder-Rijn'. Niet in geschil is dat de afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied meer dan 1000 meter bedraagt. Gelet op deze afstand en de beperkte omvang van het plangebied, heeft het college zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet te verwachten is dat het wijzigingsplan nadelige effecten heeft op het Natura 2000-gebied.
Anders dan [appellante] betoogt, is het natuurgebied de Marspolder, waar het gebied 300 meter vandaan is gelegen, geen gebied waarop de richtlijn 79/409/EEG (de Vogelrichtlijn) en de richtlijn 92/43/EEG (de Habitatrichtlijn) van toepassing zijn.
2.4.7. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de archeologische waarden in het plangebied, overweegt de Afdeling als volgt. De resultaten van het onderzoek naar de archeologische waarden van het plangebied zijn neergelegd in het rapport ‘Een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, aan de Hogeweg te Lienden, gemeente Buren" van ARC B.V. van 17 mei 2006. Het onderzoek is uitgevoerd in het plangebied, dat een deel van het perceel naast [locatie 1] beslaat. Uit de beschrijving van de werkwijze en afbeelding 2 van het rapport volgt dat eerst een archeologisch verwachtingsmodel is opgesteld voor het plangebied, waarna zes boringen in het plangebied hebben plaatsgevonden. De uitkomsten van het booronderzoek hebben de uit het bureau-onderzoek naar voren gekomen lage archeologische verwachtingswaarde van het plangebied bevestigd. Verder onderzoek ter plaatse wordt niet nodig geacht.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende onderzoek is verricht naar de archeologische waarden in het plangebied. In hetgeen [appellante] in dit verband betoogt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onvolledig of anderszins ondeugdelijk is. Anders dan [appellante] veronderstelt, is de hoge verwachtingswaarde die op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) aan het plangebied is toegekend slechts een indicatie van de te verwachten archeologische waarden in het plangebied.
2.4.8. In zijn advies van 9 juni 2008 geeft het Waterschap Rivierenland aan dat de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden door middel van waterberging, bij voorkeur gerealiseerd in open water. De benodigde berging kan worden verkregen door het verbreden van de watergang aan de noordzijde van het perceel of het aanleggen van een nieuwe watergang aansluitend op deze watergang. Het Waterschap Rivierenland verzoekt om dit ruimtebeslag en de beoogde locatie te vermelden in het wijzigingsplan. Daarnaast dienen de voorschriften en de plankaart de aanleg mogelijk te maken.
De watergang ten noorden van het perceel ligt buiten het plangebied, op gronden waaraan de bestemming "Agrarisch gebied" is toegekend. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor onder meer watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Gelet hierop is de verbreding van de bestaande watergang of de aanleg van een nieuwe watergang mogelijk. Het advies van het Waterschap Rivierenland is voor het overige opgenomen in de toelichting van het wijzigingsplan. Gelet hierop heeft het college zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het advies van het Waterschap Rivierenland op afdoende wijze bij de totstandkoming van het wijzigingsplan is betrokken.
2.5. [appellante] heeft verder in het beroepschrift verwezen naar de inhoud van haar zienswijzen over de grondgebondenheid van het agrarisch bedrijf, de milieunormen en de economische uitvoerbaarheid.
Het college heeft ingestemd met de beantwoording van deze zienswijzen door het college van burgemeester en wethouders.
[appellante] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de beantwoording van de desbetreffende zienswijzen, waarin de bezwaren zijn weerlegd, onjuist zou zijn.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010
177-618.