200905523/1/M2.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 13 juli 2009 heeft het hoofd van de afdeling Ruimte en Bouwen van de gemeente Reusel-de Mierden, beweerdelijk namens het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college), aan [appellante] geweigerd een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een carrosserie- en asbestsaneringsbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 juli 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan het college toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. van Laerhoven-van Veen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college stelt dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is voor zover het de beroepsgrond over de bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit betreft. Volgens het college heeft zij hierover geen zienswijzen naar voren gebracht.
2.1.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Bij besluiten inzake milieuvergunningen worden de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen als onderdelen van een besluit in vorenbedoelde zin aangemerkt (uitspraak van 1 november 2006, in zaak nr.
200602308/1, (AB 2007, 95).
2.1.2. Nu de beroepsgrond over de bevoegdheid tot het nemen van het besluit geen betrekking heeft op een besluitonderdeel als hiervoor bedoeld, staat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht er niet aan in de weg dat deze grond eerst in beroep wordt aangevoerd. Anders dan het college stelt, bestaat dan ook geen grond het beroep van [appellante] op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2. Aan het bestreden besluit tot weigering van de vergunning is ten grondslag gelegd dat het oprichten en in werking hebben van een asbestsaneringsbedrijf in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.3. [appellante] voert aan dat het bestreden besluit door G. van de Voort, hoofd van de afdeling Ruimte en Bouwen van de gemeente, onbevoegd is genomen.
2.4. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan de vergunning worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Ingevolge artikel 10:3 van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
2.5. Niet in geschil is dat het afdelingshoofd Ruimte en Bouwen het bestreden besluit heeft genomen.
2.6. Het college heeft het afdelingshoofd Ruimte en Bouwen - zo volgt uit de mandaatregeling Reusel-De Mierden van 2 september 2008 (hierna: de mandaatregeling) - mandaat verleend om namens hem besluiten te nemen omtrent vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer, alsmede om door het college ter zake genomen besluiten namens hem te ondertekenen. Daarbij geldt ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de mandaatregeling dat, onverminderd het bepaalde in artikel 10:3 van de Awb, een door het college verleend mandaat in ieder geval niet wordt uitgeoefend bij negatieve besluiten, tenzij het gaat om routinebesluiten, dan wel besluiten waarbij de gemandateerde niet de beleidsvrijheid heeft om anders te besluiten.
2.7. Voor het standpunt van het college dat de uitzondering van artikel 2, aanhef en onder b, van de mandaatregeling alleen geldt voor het in mandaat ondertekenen van een besluit van het college, en niet voor het in mandaat nemen van een besluit, biedt de mandaatregeling naar het oordeel van de Afdeling geen grondslag.
De weigering van de aangevraagde vergunningverlening is een negatief besluit en kan niet worden aangemerkt als een routinebesluit. Verder biedt artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer beleidsvrijheid. De omstandigheid dat het college - zo komt uit het verweerschrift naar voren - zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat een milieuvergunning in beginsel wordt geweigerd indien door verlening daarvan strijd met het bestemmingsplan ontstaat, betekent niet dat het afdelingshoofd niet de vrijheid had om in dit geval anders te besluiten. Het afdelingshoofd was dan ook niet bevoegd om het bestreden besluit namens het college te nemen. Het bestreden besluit geldt daarom niet als een besluit van het college en is in strijd met artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zijn geheel te worden vernietigd. Nu niet is gebleken dat het college het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft bekrachtigd, ziet de Afdeling geen aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking.
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 13 juli 2009, 2008/Wm/21;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 682,25 (zegge: zeshonderdtweeëntachtig euro en vijfentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010