ECLI:NL:RVS:2010:BL4179
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- P.J.J. van Buuren
- J. Verbeek
- Rechtspraak.nl
Vergunningverlening voor zanddepot langs de Ritthemsestraat in Vlissingen-Oost
Op 8 februari 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarbij de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (hierna: de Vogelbescherming) bezwaar maakte tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland. Dit college had op 29 januari 2010 een vergunning verleend aan Zeeland Seaports voor de aanleg van een zanddepot langs de Ritthemsestraat in Vlissingen-Oost, krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). De Vogelbescherming verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat de vergunning ten onrechte was verleend zonder rekening te houden met de natuurwaarden in het plangebied.
De voorzitter van de Raad van State, P.J.J. van Buuren, heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat het plangebied geen deel uitmaakt van het aangewezen Natura 2000-gebied "Westerschelde & Saeftinghe". Hierdoor kon het college de gevolgen van de aanleg van het zanddepot voor de aanwezige natuurwaarden in het plangebied niet betrekken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag. De voorzitter merkte op dat de vergunningplicht enkel voortvloeit uit de mogelijke effecten op het aangrenzende Natura 2000-gebied, en niet op de natuurwaarden binnen het plangebied zelf.
Daarnaast werd het betoog van de Vogelbescherming dat het plangebied ten onrechte niet is aangewezen als Natura 2000-gebied, niet gehonoreerd. De voorzitter stelde vast dat het plangebied niet was aangemeld bij de Europese Commissie en niet op de lijst van gebieden van communautair belang staat. Dit betekent dat de beschermingsregimes van de Vogel- en Habitatrichtlijn niet van toepassing zijn op het plangebied. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de passende beoordeling die door het college was uitgevoerd, en dat de mitigerende maatregelen die onderdeel uitmaakten van het project, zoals de aanleg van een hoogwatervluchtplaats, terecht waren meegenomen in de beoordeling.
Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.