200905049/1/R2.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 11 juni 2009, kenmerk 2008-020345, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Overbetuwe (hierna: de raad) bij besluit van 28 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidtangent".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 31 augustus 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R.H.A. ter Huurne, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door P.A.M.M. van Aalst en R. Bon, ambtenaren in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het aanleggen van een nieuwe verbindingsweg genaamd de 'Zuidtangent', tussen de Rijksweg-Zuid en de Industrieweg-Oost. Daarbij wordt de bestaande gelijkvloerse kruising van de Bemmelseweg met de spoorlijn Arnhem-Nijmegen veranderd in een viaduct en wordt de Bemmelseweg afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Het college heeft het plan goedgekeurd.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] komt op tegen de goedkeuring van het plan voorzover de daarin voorziene nieuwe weg de gronden van zijn agrarisch bedrijf aan de Groenestraat doorsnijdt. Hij betoogt dat in het plan geen rekening wordt gehouden met de belangen van zijn bedrijf. Hiertoe voert hij aan dat door de aanleg van de Zuidtangent de bedrijfsvoering niet langer ongestoord kan worden voortgezet en dat hiervoor ten onrechte geen oplossing wordt geboden. Daarnaast weigert het gemeentebestuur mee te werken aan de bouw van een nieuwe fruitloods op het zuidelijke deel van zijn gronden, aldus [appellant sub 1].
2.3.1. In het bestreden besluit sluit het college zich aan bij het standpunt van de raad in het 'Verslag zienswijzen Bestemmingsplan Zuidtangent, Elst' (hierna: het Verslag zienswijzen), dat onderdeel uitmaakt van het besluit van de raad tot vaststelling van het plan. Daarin is vermeld dat het gemeentebestuur bereid is medewerking te verlenen aan de bouw van een nieuwe woning en dat het vigerende bestemmingsplan de bouw van een agrarisch bedrijfsgebouw op het zuidelijke deel van het perceel niet in de weg staat.
Voorts stelt het college zich op het standpunt dat [appellant sub 1] eventueel een verzoek om planschadevergoeding kan indienen. In de schriftelijke uiteenzetting voegt het college van burgemeester en wethouders daar aan toe dat in het plan een oversteekplaats naar de gronden ten zuiden van de Zuidtangent is opgenomen.
2.3.2. Het traject van de Zuidtangent alsmede een watergang zijn direct ten zuiden van de woning van [appellant sub 1] voorzien. Aan de gronden waarop de Zuidtangent zal worden aangelegd is de bestemming "Verkeer" toegekend en aan de voorziene watergangen is de bestemming "Water" toegekend.
Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften is binnen de bestemming "Verkeer" de aanleg van een oversteekplaats mogelijk. Ingevolge artikel 6.1, onder b., van de planvoorschriften is binnen de bestemming "Water" de aanleg van onder andere bruggen en duikers toegestaan.
2.3.3. Gelet op de in het Verslag zienswijzen uitgesproken bereidheid tot medewerking aan de bouw van een woning en de mogelijkheid om op het zuidelijke deel van het perceel een bedrijfsgebouw te realiseren, alsmede het feit dat in het plan een oversteekplaats is voorzien, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich in niet redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoende rekening houdt met de bedrijfsbelangen van [appellant sub 1].
2.4. [appellant sub 1] voert aan dat de voorziene watergangen langs de Zuidtangent groter zullen worden dan noodzakelijk is voor verwezenlijking van het plan, omdat deze watergangen mede worden aangelegd in verband met de afwatering van industrieterrein De Aam. Volgens [appellant sub 1] dient de waterafvoer voor het industrieterrein te worden geregeld in het daarop betrekking hebbend bestemmingsplan en moeten de watergangen in het onderhavige plan verkleind worden tot hetgeen noodzakelijk is vanwege de aanleg van de weg.
2.4.1. Het college sluit zich op dit punt aan bij het standpunt van de raad in het Verslag zienswijzen. Hierin wordt gesteld dat voor zowel de Zuidtangent als het industrieterrein De Aam waterberging noodzakelijk is en dat de waterberging in beginsel dient te worden opgelost in het gebied waarin dit probleem zich voordoet. Daarnaast moet het water echter ook afgevoerd worden en daarvoor is verhoging van afvoercapaciteit door verbreding van de watergangen langs de Zuidtangent noodzakelijk.
Voor de aanleg van de Zuidtangent is volgens het college in totaal 3.488 m2 aan oppervlaktewater vereist om de benodigde waterberging te kunnen realiseren. In het plan is ongeveer 4.000 m2 aan oppervlaktewater voorzien, zodat voor de afvoer van hemelwater afkomstig van De Aam ongeveer 512 m2 aan oppervlaktewater beschikbaar is. Het ruimtelijke effect van het toevoegen van 512 m2 oppervlaktewater bij watergangen die ten behoeve van de nieuwe weg moeten worden aangelegd is volgens het college dermate gering, dat verkleining tot de benodigde capaciteit niet reëel is. Bovendien maakt de bestaande watergang in het plangebied reeds onderdeel uit van het waterhuishoudingstelsel dat water afvoert vanuit de industrieterreinen 'De Aam' en 'Merm', aldus de raad.
2.4.2. Ten behoeve van het plan is een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd door CSO Adviesbureau, neergelegd in het rapport 'Waterhuishoudkundig onderzoek Zuid-Tangent te Elst (gld)' dat dateert van 12 februari 2008. Blijkens dit rapport zal de retentie van hemelwater van industrieterrein De Aam geschieden in de Aamseplas. Ter zitting is namens de raad meegedeeld dat de extra afvoercapaciteit van 512 m2 van de voorziene watergangen nodig is voor ruimtelijke ontwikkelingen rondom het treinstation van Elst en industrieterrein 'De Merm', welke tot meer verhard oppervlak in de omgeving zullen leiden. Daarnaast worden de watergangen in het plangebied ook breder door de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Niet valt niet in te zien waarom uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de afvoer van hemelwater van omliggende gronden niet mede in het onderhavige plan geregeld zou mogen worden. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting wordt met het plan niet beoogd te voorzien in extra waterbergende capaciteit. Nu [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omvang van de voorziene watergangen groter wordt dan noodzakelijk is voor de afvoer van hemelwater in het plangebied en vanuit de omliggende gebieden, heeft het college in zoverre in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.6. [appellant sub 2] komt op tegen de goedkeuring van het gehele plan, als gevolg waarvan een viaduct zal worden aangelegd en de Bemmelseweg zal worden veranderd in een doodlopende weg. Zij betoogt dat een goede ruimtelijke onderbouwing voor het plan ontbreekt en dat zij door het plan onevenredig in haar belangen wordt getroffen. Hiertoe voert [appellant sub 2] aan dat door het veranderen van de Bemmelseweg in een doodlopende weg bij calamiteiten geen alternatieve ontsluiting mogelijk is. Daarnaast wordt de bereikbaarheid van haar pedicurebedrijf - dat is gevestigd aan de Bemmelseweg - beperkt, wat klanten kan afstoten en nadelig is voor haar bedrijf. Daarbij is voorts ten onrechte in het plan niet de mogelijkheid opgenomen om de Bemmelseweg aan te sluiten op een mogelijk toekomstige ontsluitingsweg aan de zuidzijde van het fabrieksterrein van Heinz, zodat de Bemmelseweg twee ontsluitingsmogelijkheden behoudt.
Ter zitting heeft [appellant sub 2] nog aangevoerd dat de aanleg van de Zuidtangent met daarnaast een fietspad zal leiden tot een beperking van haar uitzicht en zal zorgen voor geluidsoverlast.
2.6.1. Het college sluit zich op dit punt aan bij het standpunt van de raad in het Verslag zienswijzen. Hierin wordt gesteld dat de Bemmelseweg zal worden afgesloten ter hoogte van de bestaande kruising van de Bemmelseweg met de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. Hierdoor kan de Bemmelseweg nog steeds gebruikt worden in geval van calamiteiten op het fabrieksterrein van Heinz of op het spoor. Voorts blijft ook in de nieuwe situatie de woning en het bedrijf van [appellant sub 2] bereikbaar via de Bemmelseweg. Dat de afsluiting van de Bemmelseweg voor doorgaand verkeer negatieve gevolgen heeft voor het bedrijf van [appellant sub 2] is dan ook niet aannemelijk, aldus de raad. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de besluitvorming over de directe ontsluitingsweg vanaf de zuidzijde van het terrein van Heinz naar de Zuidtangent nog onvoldoende concreet was ten tijde van de vaststelling van het voorliggende plan om de ontsluiting van de Bemmelseweg op deze nieuwe weg reeds in het plan op te nemen. In het plan is bij de afmetingen van het toekomstige viaduct wel rekening gehouden met een mogelijke nieuwe ontsluitingsweg vanaf het Heinz-terrein naar de Zuidtangent.
2.6.2. Gelet op het feit dat het fabrieksterrein van Heinz na realisering van het plan nog steeds te bereiken is via de Bemmelseweg en de Groenestraat, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in geval van calamiteiten zowel dit fabrieksterrein als het daarachter liggende spoor nog in voldoende mate bereikbaar zijn. Ter zitting is door de raad toegelicht dat als gevolg van de afsluiting van de Bemmelseweg voor autoverkeer vanuit het zuiden een deel van de klanten zal moeten omrijden. De afsluiting is met name noodzakelijk om sluipverkeer te voorkomen na de nieuwe wegenstructuur die het centrum van Elst moet ontlasten. Nu blijkens de gedingstukken de woning en het bedrijf van [appellant sub 2] na realisering van het plan nog steeds bereikbaar zijn via de Bemmelseweg of anderszins, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het afsluiten van de Bemmelseweg voor doorgaand autoverkeer dusdanig onevenredig nadelige gevolgen voor haar bedrijf zal hebben, dat het college hieraan een groter belang had moeten toekennen dan aan de realisering van de Zuidtangent, als onderdeel van de nieuwe wegenstructuur.
Aangezien de mogelijke nieuwe ontsluitingsweg vanaf de zuidzijde van het fabrieksterrein van Heinz naar de Zuidtangent niet in het plan is opgenomen omdat de besluitvorming daarover nog onvoldoende concreet was, is in het plan evenmin voorzien in een aansluiting van de Bemmelseweg op deze eventuele nieuwe weg. Dit neemt niet weg dat in het plan wel rekening is gehouden met een mogelijke nieuwe ontsluitingsweg vanaf het Heinz-terrein en dat het plan ook niet in de weg staat aan een eventuele aansluiting van de Bemmelseweg op die nieuwe weg in een eventueel nog op te stellen ander bestemmingsplan. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebied in voldoende mate blijft ontsloten, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college in het ontbreken van deze tweede ontsluitingsroute aanleiding had behoren te zien om goedkeuring te onthouden aan het plan.
Wat betreft het verlies aan uitzicht en de gestelde geluidhinder overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. [appellant sub 2] noch andere omwonenden kunnen derhalve aanspraak maken op een blijvend vrij uitzicht. Voorts blijkt uit de stukken dat de Zuidtangent op een afstand van ongeveer 60 meter van de woning van [appellant sub 2] komt te liggen en dat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevel van haar woning onder de grenswaarden ingevolge de Wet Geluidhinder blijft. Ten aanzien van eventuele overlast door het nieuwe fietspad, acht de Afdeling van belang dat het fietspad op een afstand van ongeveer 20 meter van het perceel van [appellant sub 2] zal komen te liggen en dat ter zitting door het college erop is gewezen dat reeds een bestaande weg, de Melkwei, op een afstand van ongeveer 4 meter langs haar perceel loopt en die weg zich tussen haar perceel en het nieuwe fietspad zal blijven bevinden. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid in beide genoemde omstandigheden geen aanleiding behoeven te zien om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.7. Verder voert [appellant sub 2] aan dat uit onderzoek is gebleken dat binnen het tracé van de nieuwe weg populaties vleermuizen, bittervoorns en modderkruipers aanwezig zijn. Voor deze diersoorten moet een ontheffing van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) worden aangevraagd en tot op heden is deze ontheffing niet verleend. Nu niet zeker is of de Ffw-ontheffing kan worden verleend, is het plan volgens [appellant sub 2] ten onrechte goedgekeurd.
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt, dat gelet op de verrichte natuuronderzoeken, de verwachting gerechtvaardigd is dat de reeds aangevraagde ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw zal worden verleend.
2.8. De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat het college geen goedkeuring aan het plan had kunnen verlenen, indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Door CSO Adviesbureau is onderzoek verricht naar de mogelijk aanwezige beschermde planten- en diersoorten in het plangebied. Dit onderzoek is neergelegd in een tweetal rapporten van respectievelijk 15 augustus 2007 en 12 juni 2008. Uit het rapport van 12 juni 2008 blijkt dat in het plangebied de gewone dwergvleermuis, de bittervoorn en de kleine modderkruiper zijn aangetroffen.
In het rapport van 12 juni 2008 is vermeld dat de gewone dwergvleermuis niet bijzonder gevoelig is voor lichtverstoring, maar dat eventueel ervoor kan worden gekozen om de lichtuitstraling van de straatverlichting langs de Zuidtangent te beperken door hiervoor speciale armaturen te gebruiken die weinig licht naar boven uitstralen.
Voorts kan de inrichting van de nieuwe watergangen verbeterd worden, zodat die beter aansluit bij de habitateisen van de bittervoorn, aldus het rapport. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat in het plangebied aan een deel van de gronden langs de nieuwe weg de bestemming "Groen" is toegekend, waarbinnen groenvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd.
Gelet op de mogelijkheden die volgens het rapport van CSO binnen het plan bestaan tot het treffen van compenserende maatregelen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.9. [appellant sub 2] betoogt dat ter hoogte van de kruising van de Bemmelseweg en de spoorlijn Arnhem-Nijmegen ten onrechte is gekozen voor een viaduct in plaats van een tunnel. De bouw van een viaduct is volgens [appellant sub 2] een ernstige ingreep in het landelijke gebied.
2.9.1. In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat de Zuidtangent een onderdeel vormt van het Gemeentelijke Mobiliteitsplan Overbetuwe. De huidige wegen in Elst kruisen de drukke spoorlijn Arnhem-Nijmegen gelijkvloers, hetgeen leidt tot veel verkeershinder en onveilige situaties. Hoewel het landschapsbeeld zal worden aangetast door de aanleg van de Zuidtangent, heeft dit in de belangenafweging geen doorslaggevende rol gespeeld. Het tweetal hiervoor genoemde knelpunten alsmede de verbetering van de verkeerssituatie hebben ertoe geleid dat in het plan in de huidige vorm is vastgesteld.
2.9.2. De keuze van de raad voor een viaduct in plaats van een tunnel, is blijkens het Verslag zienswijzen onder andere ingegeven door het feit dit minder bezwarend is dan de aanleg van een tunnel, welke zou leiden tot verspreiding van de ter plaatse aanwezige bodemverontreiniging, hetgeen niet acceptabel is en veel extra kosten met zich meebrengt.
Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010