200905355/1/H3.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2009 in zaken nrs. 08/4860 en 08/5024 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij brief van 9 september 2007 heeft [appellant], voor zover thans van belang, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) verzocht om inzage in zijn JABW-dossier.
Bij brief van 26 september 2007 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek.
Bij brief van 21 oktober 2008 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. Bij brief van 18 december 2008 heeft het college dit bezwaar doorgezonden naar de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ter behandeling als beroepschrift.
Bij besluit van 12 januari 2009 heeft het college alsnog beslist op het bezwaar van [appellant].
Bij uitspraak van 14 juli 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter) in de bodemzaak het beroep van [appellant] tegen het besluit van 12 januari 2009 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 september 2009 heeft [appellant] een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2010, waar als enige [appellant] in persoon is verschenen.
2.1. [appellant] heeft in zijn verzoek onder meer verzocht om inzage op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) in zijn JABW-dossier. Bij brief van 26 november 2008 heeft het college [appellant] medegedeeld dat hij dit dossier kan inzien. Het college heeft het bezwaar van [appellant], voor zover betrekking hebbend op de inzage in zijn dossier, bij het besluit van 12 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn verzoek in zoverre niet is aan te merken als een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob.
2.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het bezwaar van [appellant] in zoverre ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft volgens de voorzieningenrechter niet erkend dat het dossier van [appellant] is aan te merken als een document dat betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid en een verzoek om inzage daarin is aan te merken als een Wob-verzoek. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 januari 2009 vernietigd. Hij heeft echter aanleiding gezien om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat aan [appellant] reeds inzage is verleend in zijn dossier waarmee tegemoet is gekomen aan het verzoek voor zover dit betrekking heeft op inzage in het JABW-dossier.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 12 januari 2009 in stand heeft gelaten. Deze heeft volgens hem miskend dat aan hem geen inzage is verleend in het volledige dossier. Hij stelt dat bepaalde informatie daaraan ontbreekt.
2.4. Het college heeft hier in verweer tegenover gesteld dat in november 2005, vooruitlopend op de overgang van de werkzaamheden van de Sociale Dienst naar de DWI, ook een nieuw DWI-dossier is gevormd waarbij onder meer niet ter zake doende informatie uit het dossier kan zijn verwijderd en vernietigd.
2.5. De voorzieningenrechter heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2009 (zaak nr.
200808176/1/H3), overwogen dat, wanneer door een bestuursorgaan wordt gesteld dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Het college heeft gemotiveerd gesteld dat [appellant] inzage heeft gekregen in zijn volledige dossier. Deze mededeling komt de Afdeling niet ongeloofwaardig over. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, voor zover er stukken uit zijn dossier zijn verwijderd en vernietigd, deze nog door het college voor [appellant] kunnen worden gereproduceerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Idema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010