ECLI:NL:RVS:2010:BL5349

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903021/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging van voorschriften aan omgevingsvergunning voor tankstation in Boxtel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 februari 2010 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel. Het college had op 17 maart 2009 besloten om voorschriften te verbinden aan een omgevingsvergunning voor een garagebedrijf met tankstation, dat oorspronkelijk op 20 juni 2000 was verleend. De wijziging van de vergunning was gebaseerd op artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, waarbij het college voorschrift 1 had toegevoegd dat de doorzet van LPG niet hoger mocht zijn dan 500 m3 per jaar.

De appellant, die zich tegen dit besluit had gekeerd, voerde aan dat het college ten onrechte niet had onderzocht of de omzet van het tankstation onder de 500 m3 was gebleven. De Afdeling oordeelde dat de omzet in de voorafgaande jaren niet bepalend was, omdat het college bij de beoordeling van de aanvraag op basis van de aanvraag zelf moest handelen. De beroepsgrond van de appellant faalde.

Daarnaast betwistte de appellant de metingen die waren verricht door het college, waarbij hij stelde dat de gemeten afstand tot zijn woning niet correct was. De Afdeling oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de afstand voldeed aan de geldende grenswaarden, en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. Ook deze beroepsgrond werd verworpen.

Tot slot werd er door de appellant aangevoerd dat er geen rekening was gehouden met de mogelijkheden voor toekomstige bouwplannen in de nabijheid van het tankstation. De Afdeling stelde vast dat er geen geprojecteerde kwetsbare objecten waren die rechtens konden worden gerealiseerd, waardoor deze beroepsgrond eveneens faalde. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200903021/1/M1.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Boxtel
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer voorschriften verbonden aan de vergunning die op 20 juni 2000 is verleend aan [vergunninghouder] voor een garagebedrijf met tankstation aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 26 maart 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. E.T. Stevens, en het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak, ing. R.J.A.M. van Wersch en A.H. van der Weide, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor hem geldende, krachtens artikel 8.45 gestelde regels. Het besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) bevat dergelijke regels.
Ingevolge artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder b, wordt de vergunning in ieder geval geweigerd in dien verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen.
Ingevolge artikel 8.24, eerste lid, kan het bevoegd gezag op aanvraag van de vergunninghouder beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden.
Ingevolge artikel 8.24, tweede lid, zijn de artikelen 8.6 tot en met 8.17 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van die beperkingen en voorschriften.
2.2. Bij het bestreden besluit is naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag van de vergunninghoudster onder meer voorschrift 1 aan de vergunning verbonden. Ingevolge voorschrift 1 dient de doorzet van LPG lager te zijn dan 500 m3 per jaar.
2.3. [appellant] voert aan dat ten onrechte niet is onderzocht of de omzet van het tankstation de laatste jaren onder de 500 m3 is gebleven, maar dat enkel op mededelingen van vergunninghouder is afgegaan.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat de omzet in de voorafgaande jaren niet bepalend is, omdat het college bij een aanvraag als bedoeld in artikel 8.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of de vergunning kan worden gewijzigd. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] voert aan dat in het besluit ten onrechte is vermeld dat is gemeten van het vulpunt tot iets naast het midden van de zijgevel. [appellant] was aanwezig bij de meting en heeft vastgesteld dat is gemeten tot de hoek van de woning. De gemeten afstand is 25,12 meter, een deel van de woning ligt volgens hem in dat geval binnen deze afstand.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat tijdens het locatiebezoek op 18 november 2008 door Oranjewoud verschillende afstanden zijn gemeten, waarbij in alle gevallen aan de grenswaarden zoals gesteld in het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Revi) werd voldaan. Dit blijkt volgens het college ook uit de bij het verweerschrift gevoegde overzichtstekening. Volgens het college is gemeten vanaf ongeveer het midden van de zijgevel tot de rand van het vulpunt. Naar aanleiding van het beroepschrift heeft het college geprobeerd de afstand nog eens te meten, maar dit werd verhinderd door [appellant]. Het college ziet geen aanwijzing voor de juistheid van de veronderstelling dat de afstand minder dan 25 meter is.
2.4.2. Gelet op de meting van Oranjewoud op 18 november 2008, die wordt bevestigd door de nadere meting die het college heeft laten verrichten door de landmeetkundige dienst en het bij die meting gehanteerde protocol, is de Afdeling van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de afstand van de woning tot het vulpunt voldoet aan de grenswaarde uit het Bevi en het Revi. De stukken die [appellant] heeft overgelegd maken niet aannemelijk dat dit anders is, omdat zij onvoldoende duidelijkheid geven over hoe er gemeten is. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] voert aan dat bij de meting geen rekening is gehouden met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt tot het realiseren van een uitbouw aan de woning en het oprichten van bouwwerken. Er moet immers gemeten worden tot geprojecteerde kwetsbare objecten, aldus [deskundige].
2.5.1. Volgens het college is het bij de beoordeling van de afstand uitgegaan van de feitelijke situatie. Wanneer deze verandert, moet het vulpunt volgens het college verplaatst worden.
2.5.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bevi wordt onder geprojecteerd kwetsbaar object verstaan: nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van het Bevi, gelezen in samenhang met artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het Bevi en artikel 9, tweede lid, van de Revi en bijlage 1 behorende bij de Revi, voor zover hier van belang, draagt het bevoegd gezag ervoor zorg dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi de afstand vanaf het vulpunt van een LPG-tankstation waarvan de doorzet minder dan 500 m3 per jaar bedraagt tot een kwetsbaar object kleiner is dan 25 meter, dat zo spoedig mogelijk na dat tijdstip doch uiterlijk 1 januari 2010 wordt voldaan aan de afstand van 25 meter.
Ingevolge artikel 18, derde lid, van het Bevi zijn het eerste en tweede lid van toepassing op een op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi geprojecteerd kwetsbaar object, met dien verstande dat de verplichting, bedoeld in het eerste en tweede lid, geldt vanaf het tijdstip waarop een voor dat object verleende vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet onherroepelijk is geworden.
Het Bevi is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
2.5.3. De Afdeling overweegt dat er geen sprake is van geprojecteerd kwetsbare objecten die rechtens kunnen worden gerealiseerd en nog geen onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet geldt, zodat artikel 18, tweede lid, van het Bevi, gezien artikel 18, derde lid, van het Bevi, op deze objecten niet van toepassing is. Deze beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010
433.