200904385/1/M1
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Barendrecht,
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht,
verweerder.
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (hierna: het college) in de wijk Molenvliet aan de Van Riedevliet tegenover huisnummer 39 de locatie nr. 0831 vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer).
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2010, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Lems, advocaat te Barendrecht, en drs. D.J. van der Burg, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.2.2.3, tweede lid, (oud) van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) kan het college aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of voorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.2. Bij het bepalen van de locaties van inzamelvoorzieningen als de onderhavige betrekt het college onder meer de volgende in de notitie "Criteria locatieonderzoek ondergrondse containers" opgenomen uitgangspunten:
- Van elke container dienen gemiddeld 35 aansluitingen gebruik te maken
- De loopafstand voor de bewoners moet zo klein mogelijk zijn. De loopafstand is maximaal 75 meter. Het college heeft de bevoegdheid deze afstand uit te breiden tot maximaal 125 meter.
- De hoofdgroenstructuur moet onaangetast blijven.
- Het verleggen van kabels en leidingen moet tot een absoluut minimum beperkt worden.
- De locatie moet te bereiken zijn zonder een (drukke) straat over te steken.
- Locaties worden bij voorkeur op (een deel van) de huidige afvalaanbiedplaatsen gerealiseerd.
- De inzamelwagen dient genoeg ruimte te hebben om de container te bereiken en te ledigen.
- Er moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met aanwezigheid van bomen, zowel wat betreft het aanwezige wortelpakket als met de kruin in verband met lediging.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie nr. 0831 voor een ondergrondse afvalcontainer. Hij betoogt dat een andere, als inzamelplaats voor vuilniszakken gebruikte locatie aan de Van Riedevliet een betere locatie is. [appellant] stelt dat aanwijzing van de locatie nr. 0831 betekent dat het hem of de volgende eigenaren van zijn woning onmogelijk wordt gemaakt de aan de zijvleugel van zijn woning gelegen ruimte tot garage te verbouwen, omdat de ondergrondse afvalcontainer de oprit blokkeert en daarmee de toegankelijkheid van deze toekomstige garage onmogelijk maakt. [appellant] wijst er daarbij op dat in 1988 de oorspronkelijke, bij de oplevering van zijn woning gebouwde garage tot keuken is verbouwd en er vervolgens een nieuwe garage is aangebouwd waarvan hij in 2003 de voorgevel heeft aangepast. Als gevolg van de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer zal volgens [appellant] de waarde van zijn woning dalen.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat gezien de gehanteerde criteria de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie aan de Van Riedevliet niet geschikt is in verband met de aanwezigheid van een rioolleiding en een boom. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de aanbouw van de woning van [appellant] is verbouwd en niet meer in gebruik is als garage, dat de bestemming dienovereenkomstig is aangepast en dat bij een voornemen tot herstel van de oorspronkelijke functie mogelijkheden in het kader van het bestemmingsplan moeten worden onderzocht.
2.5. Gelet op de gehanteerde uitgangspunten heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat de door [appellant] voorgestelde locatie op de andere inzamelplaats voor vuilniszakken aan de Van Riedevliet vanwege de aanwezigheid van een rioolleiding en een boom niet geschikt is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [appellant] in 2003 de garageruimte heeft veranderd in een speel- en computerkamer en een bergruimte en dat hij de garagedeur heeft vervangen door een pui met een gewone deur en een raam. Hoewel [appellant] rekening houdt met de mogelijkheid dat hij in de toekomst de oorspronkelijke garageruimte weer deze functie wil geven, heeft hij geen concreet plan daarvoor. Naar het oordeel van de Afdeling is het college er terecht van uitgegaan dat het hier niet gaat om een concreet voornemen.
De stelling van [appellant] dat door de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op locatie nr. 0831 de waarde van zijn woning daalt, is niet onderbouwd en derhalve niet aannemelijk gemaakt.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot aanwijzing van locatie nr. 0831 aan de Van Riedevliet als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval heeft kunnen komen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Melse
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010