ECLI:NL:RVS:2010:BL5374

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904455/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de locaties voor ondergrondse inzamelvoorzieningen voor huishoudelijk restafval in Utrecht

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, genomen op 21 januari 2009, waarin twee locaties zijn vastgesteld voor ondergrondse inzamelvoorzieningen voor huishoudelijk restafval. De appellanten, bewoners van de hofwoningen 'Patria', hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de gekozen locaties hen onredelijk ver van hun woningen zouden plaatsen ten opzichte van de inzamelvoorzieningen. Het college heeft het bezwaar van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 januari 2010. De appellanten betogen dat de afstand tot de ondergrondse afvalcontainer aan de Groenmarktstraat niet acceptabel is, omdat deze niet gelijkvloers is en zij met een kar moeten lopen. Het college heeft echter gesteld dat de gekozen locaties voldoen aan de wettelijke eisen, hoewel de afstand tot de containers groter is dan de ideale 75 meter. De Raad van State heeft overwogen dat het college bij de keuze van de locaties rekening heeft gehouden met ondergrondse kabels en leidingen, wat de mogelijkheden voor de plaatsing van de containers heeft beperkt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de ondergrondse inzamelvoorzieningen op de gekozen locaties. De afstand van de containers tot de woningen van de appellanten overschrijdt weliswaar de ideale afstand, maar blijft binnen de maximaal toegestane afstand van 125 meter. De Raad van State heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200904455/1/M1
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) twee locaties vastgesteld aan de Groenmarktstraat, ter hoogte van de uitgang van het binnenterrein en aan de Fruitstraat voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer) als inzamelvoorziening voor de hofwoningen 'Patria'.
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Pieffers en N. Verkerk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Utrecht 2004 (hierna: de Afvalstoffenverordening 2004) kan het college aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of voorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel IV van het Verzameluitvoeringsbesluit krachtens de Afvalstoffenverordening 2004 dienen, daar waar bij gelaagde bouw, flats en andere hoogbouw verzamelcontainers voor een groep percelen zijn geplaatst voor de verwijdering van restafval en GFT-afval, de bewoners van de percelen in deze bebouwingstypen ook gebruik te maken van deze inzamelvoorziening.
2.2. Ingevolge artikel 3 van de regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel (hierna: de Regeling) is sprake van een laagdrempelige inzameling indien de afstand tussen het perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening of de clusterplaats niet meer bedraagt dan 75 meter. De gemeenteraad kan in bijzondere gevallen bij de verordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bepalen dat de afstand wordt vastgesteld op ten hoogste 125 meter.
2.3. [appellanten] betogen dat het bestreden besluit ten onrechte met zich brengt dat zij geen gebruik meer zullen kunnen maken van de grijze minicontainer of kliko voor het aanbieden van huishoudelijk restafval en in plaats daarvan zijn aangewezen op de ondergrondse afvalcontainer aan de Groenmarktstraat. De kortste afstand vanaf hun woning tot de ondergrondse afvalcontainer aan de Groenmarktstraat is niet gelijkvloers maar loopt via trappen en bedraagt 95 meter. [appellanten] stellen dat zij door de gekozen locaties een afstand van ongeveer 180 meter moeten afleggen, omdat zij voor vervoer van hun vuilniszakken een kar gebruiken en daarom de trappen in hun appartementencomplex vermijden.
[appellanten] stellen als alternatief voor dat zij gebruik blijven maken van de huidige aanbiedplaats van grijze minicontainers die nog steeds in gebruik is bij de nabijgelegen woonboten. Vooralsnog blijven de inzamelvoertuigen voor minicontainers gewoon dezelfde route rijden, zowel voor de bedrijven als de woonschepen in de buurt. Het voortgezette gebruik van een grijze minicontainer door [appellanten] brengt voor de gemeente derhalve geen enkele verandering met zich mee en leidt evenmin tot minder efficiëntie, aldus [appellanten].
Tot slot beklagen [appellanten] zich nog over de houding van het college gedurende de besluitvorming. Volgens hen is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van alle bewoners en is er geen open overleg geweest.
2.4. Het college stelt dat [appellanten] geen direct bezwaar hebben tegen het aanwijzen van de locaties aan de Fruitstraat en Groenmarktstraat, maar tegen het feit dat de minicontainers voor restafval als inzamelmiddel voor [appellanten] niet langer blijven bestaan. Het college wijst er verder op dat het inefficiënt en kostbaar is om twee verschillende wijzen van inzamelingen naast elkaar te laten bestaan, omdat minicontainers en ondergrondse containers met verschillende inzamelvoertuigen geleegd worden. Het college stelt dat inzameling van huishoudelijk afval door middel van ondergrondse afvalcontainers als groot voordeel heeft dat op elk tijdstip restafval kan worden aangeboden terwijl de grijze minicontainers niet langer in de openbare ruimte aanwezig behoeven te zijn. Het college heeft voor de locaties aan de Groenmarktstraat en Fruitweg gekozen, omdat bij de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers rekening dient te worden gehouden met ondergrondse kabels en leidingen. Als gevolg hiervan was het voor het college onmogelijk een situatie te creëren waarbij de loopafstand voor alle bewoners vanuit hun woning naar de inzamellocaties minder dan 75 meter zou zijn, een toestand die ook niet werd bereikt met de inzamellocatie voor grijze minicontainers. Bovendien is het college niet gebleken dat het verder moeten lopen onoverkomelijke moeilijkheden met zich meebrengt voor [appellanten].
2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat wanneer de gemeente besluit tot een inzamelmethode voor een gebied, zij daarop ook de capaciteit van inzamelen afstemt. Het college heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat het daarom niet mogelijk is om uitzonderingen te maken voor [appellanten]. Voort is namens het college aangegeven dat de aanbiedplaats voor de woonboten waar de minicontainers thans worden aangeboden, zal verdwijnen.
De ondergrondse afvalcontainers aan de Groenmarktstraat en de Fruitweg bevinden zich ten opzichte van de woning van [appellanten] op een grotere afstand dan 75 meter. De gekozen locaties voldoen daarmee weliswaar niet aan artikel 3 van de Regeling, maar de loopafstand blijft beneden de maximaal toegestane afstand van 125 meter. De omstandigheid dat wanneer [appellanten] gebruik willen maken van een kar zij ongeveer 180 meter moeten lopen om bij de ondergrondse afvalcontainers te komen, kan daaraan niet afdoen. Het college heeft bij de keuze voor de Groenmarktstraat en de Fruitweg als locaties voor een ondergrondse afvalcontainer toepassing gegeven aan de door haar gehanteerde criteria, waarvan dat van de aanwezigheid van kabels en leidingen in de grond bij deze aanwijzingen van doorslaggevende betekenis is.
Voor zover het betreft de mogelijkheid van inspraak hebben [appellanten] binnen de in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde mogelijkheden gelegenheid gekregen om hun standpunt naar voren te brengen. Verder is het college naar het oordeel van de Afdeling in de besluitvorming voldoende ingegaan op de belemmeringen die [appellanten] vanwege de ondergrondse containers op de gekozen locaties stellen te ondervinden.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot de onderhavige inzamelvoorziening op de locaties aan de Groenmarktstraat en de Fruitstraat.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Melse
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010
191-209.