200906525/1/M1
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) - voor zover hier van belang - op de aanvraag van [appellante] om een subsidie van € 2.000,00 voor vier ongebruikte vrachtwagens met een Euro 5 dieselmotor afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft de minister het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden] en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.H. Klaver-Oldenbandringh, werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor (hierna: de Subsidieregeling) kan, voor zover hier van belang, subsidie worden verstrekt aan de eerste kentekenhouder van een ongebruikte vrachtauto die beschikt over een Euro 5 dieselmotor.
Ingevolge artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen drie maanden na de afgifte van het definitieve kentekenbewijs aan de eerste kentekenhouder, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel gaat de aanvraag vergezeld van een afschrift van:
a. een document waaruit blijkt op welke datum de investeringsverplichting voor het voertuig is aangegaan;
b. de aankoopfactuur van het voertuig;
c. het definitieve kentekenbewijs van het voertuig waarvoor subsidie wordt gevraagd.
2.2. De minister heeft de aanvraag tot subsidievaststelling overeenkomstig artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling afgewezen omdat de aanvraag voor de vrachtwagens met de kentekens [kenteken A], [kenteken B], [kenteken C] en [kenteken D], niet binnen drie maanden na afgifte van de definitieve kentekenbewijzen is ingediend. Volgens de minister kan in de door [appellante] genoemde omstandigheden geen aanleiding worden gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.3. [appellante] stelt dat voor de vier vrachtwagens subsidie had moeten worden verstrekt. [appellante] was in de veronderstelling dat zij tot 1 oktober 2009 de tijd had om de aanvragen in te dienen terwijl dit achteraf de algemene sluitingsdatum voor het indienen van een subsidieaanvraag bleek te zijn. Volgens [appellante] dient daarom in afwijking van artikel 2.13, derde lid, van de Regeling op billijkheidsgronden subsidie te worden verstrekt. Zij wijst erop dat de overschrijding van de termijn slechts 1 à 2 maanden bedraagt.
2.4. Uit de stukken blijkt dat met betrekking tot de vrachtwagens met de kentekens [kenteken A], [kenteken B], [kenteken C] en [kenteken D], de datum van afgifte van het definitieve kentekenbewijs 4 maart 2009, 4 maart 2009, 18 maart 2009 respectievelijk 26 februari 2009 is. De aanvraag tot subsidievaststelling is op 23 juli 2009 en op 24 juli 2009 ingediend respectievelijk ingekomen bij SenterNovem. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling.
Het was aan [appellante] de aanvragen tijdig in te dienen. De omstandigheid dat er sprake was van een misverstand, zoals door [appellante] ter verklaring van de termijnoverschrijding is betoogd, doet daaraan niet af.
Onder deze omstandigheden heeft de minister in hetgeen ter verschoning van de termijnoverschrijding is aangevoerd terecht geen aanleiding gezien artikel 2.13, derde lid, van de Subsidieregeling niet onverkort aan [appellante] tegen te werpen. Het betoog van [appellante] dat zij te lijden heeft van de huidige economische malaise in de transportsector, maakt dit niet anders.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Melse
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010