ECLI:NL:RVS:2010:BL5380

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903659/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch. De aanvraag werd op 20 juli 2007 afgewezen omdat het vermogen van de appellante meer bedroeg dan het heffingvrij vermogen. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 17 december 2007 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellante beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 9 april 2009 de uitspraak van de raad bevestigde. De appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat er sprake is van een terugval in haar vermogen in het jaar 2007 ten opzichte van het peiljaar 2005.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 december 2009, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar advocaat. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en aanvullende vragen gesteld aan de raad. De Raad van State oordeelt dat de raad niet zonder nader onderzoek van de gegevens van de Belastingdienst kan uitgaan en dat het besluit op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State beveelt de raad om een nieuw besluit te nemen, waarbij de door de appellante in hoger beroep overgelegde stukken moeten worden betrokken.

De Raad van State veroordeelt de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch tot vergoeding van de proceskosten van de appellante en gelast de terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.

Uitspraak

200903659/1/H2.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 april 2009 in zaak nr. 08/143 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. E.A.M. Ramakers, advocaat te Maastricht en de raad, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Bij brief van 5 januari 2010 heeft de Afdeling de raad schriftelijk vragen gesteld. Bij brief van 7 januari 2010 heeft de raad daarop geantwoord. Bij brief van 26 januari 2010 heeft [appellante] daarop een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van de Wet op de rechtsbijstand (zoals deze wet gold ten tijde van belang en hierna: de Wrb) wordt onder vermogen verstaan het gemiddelde van de rendementsgrondslagen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder p wordt onder heffingvrij vermogen verstaan het heffingvrij vermogen, bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ingevolge artikel 34, tweede lid wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.
Ingevolge artikel 34a, eerste lid, voor zover thans van belang, is het inkomen van de rechtzoekende het verzamelinkomen in het peiljaar. Tot het moment waarop dit inkomen door de inspecteur is vastgesteld wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het verzamelinkomen zo goed mogelijk benadert. De raad stelt dit bedrag vast op grond van de beschikbare gegevens. Nadat de inspecteur het inkomen en het vermogen van het peiljaar heeft vastgesteld, neemt de raad ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van dat eerder genomen besluit.
Ingevolge het vierde lid is het vermogen het vermogen in het peiljaar. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 34c, eerste lid neemt de raad op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het door de raad geschatte inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan, indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen. Ingevolge het tweede lid wordt onder terugval van inkomen of vermogen verstaan een vermindering van het inkomen of vermogen met tenminste 15% ten opzichte van het peiljaar.
Ingevolge artikel 34d, eerste lid, eerste volzin neemt de raad, indien de raad de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid niet heeft afgewezen, nadat de inspecteur het inkomen en vermogen in het jaar van de aanvraag heeft vastgesteld, ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, met dien verstande dat dit besluit niet van een hoger inkomen en vermogen uitgaat dan zou zijn vastgesteld in het peiljaar, bedoeld in artikel 34a, eerste lid.
Ingevolge artikel 34e, eerste lid, wordt de beslissing op het bezwaar tegen de beslissing op de aanvraag om een toevoeging geacht mede betrekking te hebben op de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid.
2.2. De raad heeft bij besluit van 20 juli 2007 de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen, omdat het vermogen van [appellante] meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen. Het verzoek van [appellante] is in bezwaar als een verzoek om peiljaarverlegging begrepen.
2.3. Niet wordt betwist dat het vermogen van [appellante] over het peiljaar 2005 meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen. Gelet op het bepaalde in artikel 34e, eerste lid, van de Wrb diende aan de beoordeling van het bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een toevoeging, een beoordeling van de aanvraag om verlegging van het peiljaar 2005 naar het peiljaar 2007 vooraf te gaan. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen als bedoeld in artikel 34c, eerste lid, van de Wrb.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een terugval van haar vermogen van meer dan 15% in het jaar 2007 ten opzichte van het peiljaar 2005. [appellante] wijst daarbij op besluiten van de raad van respectievelijk 23 januari 2009 en 27 mei 2009, waarbij de raad op verzoeken van 9 januari 2009 en 15 mei 2009 toevoegingen heeft verleend waarbij het vermogen in het peiljaar 2007 is vastgesteld op € 0,00.
2.5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak in zaak nr.
200903663/1kon de raad, die ingevolge artikel 34c, eerste lid, van de Wrb het vermogen van [appellante] in het jaar 2007 diende te schatten, niet zonder nader onderzoek van de gegevens van de Belastingdienst uitgaan. Hetgeen de Afdeling in die uitspraak onder 2.4. tussen dezelfde partijen heeft overwogen, geldt hier evenzeer en leidt ook in dit geval tot de slotsom dat, nu niet duidelijk is of sprake is van een terugval van het vermogen van [appellante] van meer dan 15% in het jaar 2007 ten opzichte van het peiljaar 2005, moet worden geoordeeld dat het besluit op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen. Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 december 2007 van de raad alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Bij het nieuw te nemen besluit dienen de door [appellante] in hoger beroep overgelegde stukken te worden betrokken.
2.7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 april 2009 in zaak nr. 08/143;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch van 17 december 2007;
V. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,89 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en negenentachtig cent), waarvan een bedrag van € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 151,00 (zegge: honderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010
47-630.