ECLI:NL:RVS:2010:BL5388

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905357/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afgifte Nederlands rijbewijs na omwisseling Zuid-Afrikaans rijbewijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De RDW had op 18 november 2008 een aanvraag van de aanvrager om afgifte van een Nederlands rijbewijs, door omwisseling van zijn Zuid-Afrikaanse rijbewijs, afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de aanvrager gegrond en vernietigde het besluit van de RDW. De RDW ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 januari 2010. De RDW stelde dat Zuid-Afrikaanse rijbewijzen in de regel niet voor omwisseling in aanmerking komen, tenzij het rijbewijs is verkregen na omwisseling van een Nederlands rijbewijs. De RDW betoogde dat het laatste Nederlandse rijbewijs van de aanvrager zijn geldigheid had verloren voor 30 juni 1985, waardoor de uitzondering niet van toepassing was.

De rechtbank oordeelde echter dat het buitenlandse rijbewijs omgewisseld moest worden, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat alleen rijbewijzen die op basis van de Wegenverkeerswet 1994 zijn afgegeven, onder het begrip "een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs" vallen. De Raad van State concludeerde dat de RDW terecht had gesteld dat de uitzondering niet van toepassing was en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van de RDW werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200905357/1/H3.
Datum uitspraak: 24 februari 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2009 in zaak nr. 09/796 in het geding tussen:
[aanvrager], wonend te [woonplaats], [gemeente],
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) een aanvraag van [aanvrager] om afgifte van een Nederlands rijbewijs, door omwisseling van zijn Zuid-Afrikaanse rijbewijs, afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft de RDW het door [aanvrager] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2009, verzonden op 12 juni 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [aanvrager] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 januari 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 augustus 2009.
[aanvrager] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2010, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. E.C. Niemeijer, werkzaam bij de RDW, en [aanvrager] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 111, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), voor zover thans van belang, wordt een rijbewijs afgegeven aan degene die, blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement), voor zover thans van belang, dient, indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in de Nederlandse Antillen, Aruba, in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, bij de aanvraag tevens het door dat gezag afgegeven rijbewijs te worden overgelegd.
Ingevolge het vijfde lid dienen het over te leggen rijbewijs en de wijze van verkrijging daarvan bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als zijnde ten minste gelijkwaardig aan rijbewijzen en de verkrijging daarvan zoals voorzien in richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237), dan wel dient het over te leggen rijbewijs bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als een rijbewijs dat om redenen van algemeen belang voor omwisseling in aanmerking komt.
Ingevolge het zesde lid geldt het vijfde lid niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven door omwisseling tegen een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en de aanvraag betrekking heeft op dezelfde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor dat eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geldig was.
Ingevolge artikel 183, derde lid, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van artikel 46, vijfde lid, onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur of door omwisseling tegen een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.
2.2. De RDW heeft zich in het besluit van 30 januari 2009 op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 46, vijfde lid, van het Reglement, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Regeling omwisseling niet-Nederlandse rijbewijzen, Zuid-Afrikaanse rijbewijzen in de regel niet voor omwisseling in aanmerking komen. In artikel 46, zesde lid, van het Reglement is een uitzondering op deze hoofdregel opgenomen. Uit deze bepaling volgt dat een Zuid-Afrikaans rijbewijs kan worden omgewisseld wanneer het is verkregen na omwisseling van een Nederlands rijbewijs. Volgens de RDW doet deze uitzondering zich ingevolge artikel 183, derde lid, van het Reglement echter niet voor wanneer het omgewisselde Nederlandse rijbewijs voor of op 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren. Aangezien het laatste Nederlandse rijbewijs dat aan [aanvrager] is afgegeven, op 15 januari 1985 zijn geldigheid heeft verloren, is deze uitzondering in dit geval niet van toepassing, aldus de RDW.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van artikel 46, zesde lid, van het Reglement, zoals deze bepaling luidt met ingang van 10 december 2008, gelezen in samenhang met het vijfde lid van dat artikel, een buitenlands rijbewijs dat is verkregen door omwisseling van een eerder aan de aanvrager afgegeven Nederlands rijbewijs zonder meer dient te worden omgewisseld. Naar het oordeel van de rechtbank bevat artikel 183, derde lid, van het Reglement geen uitzondering op artikel 46, zesde lid, van het Reglement, zodat de RDW een niet in de wet opgenomen uitzondering aan [aanvrager] heeft tegengeworpen.
2.4. Zoals de RDW terecht betoogt, heeft de rechtbank met dit oordeel niet onderkend dat onder het begrip "een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs" in artikel 46, zesde lid, van het Reglement alleen worden begrepen rijbewijzen die op basis van de Wvw 1994 en het Reglement zijn afgegeven.
Artikel 183, derde lid, van het Reglement beoogt dit begrip uit te breiden met rijbewijzen die op basis van de oude Wegenverkeerswet en het Wegenverkeersreglement zijn afgegeven en die, kortweg, na 30 juni 1985 hun geldigheid hebben verloren. De nota van toelichting bij het Besluit van 30 mei 1996, houdende uitvoering van de Wvw 1994 (nota van toelichting, blz. 80; Stb. 1996, 277), vermeldt in dit verband dat het vanwege de invoering van het Reglement getroffen overgangsrecht er in de eerste plaats toe strekt onder de oude regeling verworven rechten zoveel mogelijk in stand te doen blijven. Zo worden rijbewijzen die onder de oude regeling zijn afgegeven voor de toepassing van het Reglement aangemerkt als dan wel gelijkgesteld met de overeenkomstige documenten die op basis van de nieuwe regeling zijn afgegeven, aldus de nota van toelichting. De verwijzing in de overgangsbepaling van artikel 183, derde lid, van het Reglement naar het huidige vijfde lid van artikel 46 van het Reglement is zinledig geworden door de wijziging van artikel 46 bij het Besluit van 14 november 2008 tot wijziging van het Reglement rijbewijzen in verband met de doorberekening van de kosten van het onderzoek in het kader van de vorderingsprocedure (Stb. 2008, 490), in werking getreden op 10 december 2008. Daarbij is onder andere artikel 46, vijfde lid, vernummerd tot artikel 46, zesde lid, maar is niet de verwijzing naar artikel 46, vijfde lid, in artikel 183, derde lid, van het Reglement aangepast. Deze verwijzing naar artikel 46, vijfde lid, sluit wel aan bij de bewoordingen van artikel 46, zesde lid, van het Reglement. Voorts bevat de wetsgeschiedenis geen aanwijzing waaruit kan worden afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld dat bij de vernummering van het derde tot en met het zevende lid van artikel 46 van het Reglement tot het vierde tot en met het achtste lid van dit artikel, de rechtsbeschermende werking van artikel 183, derde lid, van het Reglement zou komen te vervallen. De wetgever heeft kennelijk als gevolg van een vergissing nagelaten de verwijzing in deze bepaling naar artikel 46, vijfde lid, van het Reglement aan te passen. Gelet op deze kennelijke omissie van de wetgever moet deze verwijzing zo worden gelezen, dat naar artikel 46, zesde lid, van het Reglement wordt verwezen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Niet in geschil is dat het laatste Nederlandse rijbewijs van [aanvrager] onder het regime van de oude Wegenverkeerswet is afgegeven en dat dit rijbewijs voor 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de RDW zich in het besluit van 30 januari 2009 terecht met een beroep op artikel 183, derde lid, van het Reglement op het standpunt heeft gesteld dat artikel 46, zesde lid, van het Reglement in het geval van [aanvrager] niet van toepassing is.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 januari 2009 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2009 in zaak nr. 09/796;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.
97-598.