200905578/1/H1.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], Duitsland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2009 in zaken nrs. 08/1906 en 08/3358 in het geding tussen:
de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp.
Bij besluit van 28 september 2006 heeft de raad van de gemeente Weesp geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor een recreatiewoning op het perceel [locatie] te Weesp (hierna: de recreatiewoning en het perceel).
Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor de recreatiewoning op het perceel.
Bij besluit van 27 maart 2008 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 28 september 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 14 december 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam de door [appellant] tegen de besluiten van
27 maart 2008 en 3 juli 2008 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2009.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, is verschenen.
2.1. De recreatiewoning is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied ten oosten van de Vecht" (hierna: het bestemmingsplan) op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied met natuurlijke en landschappelijke waarde".
De raad is niet bereid met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen. Hij stelt dat het perceel is gelegen buiten de stedelijke contouren van het Streekplan Noord-Holland Zuid (hierna: het streekplan). Verder is het huidige en toekomstige planologische regime erop gericht de natuurlijke en landschappelijke waarden van het buitengebied, in nauwe samenhang met het agrarische gebruik, te beschermen en verder te ontwikkelen. Daarbij heeft de raad gewezen op het provinciale beleid zoals neergelegd in de leidraad Provinciaal Beleid van de provincie Noord-Holland, en op het Rijksbeleid zoals vastgesteld in de Nota Ruimte, dat erop is gericht het landelijk gebied open te houden en de toename van woningen in het buitengebied tegen te gaan.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij besluit van 3 juli 2008 ten onrechte heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen. Hiertoe voert hij aan dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. Zijns inziens is het weigeren van de vrijstelling onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen planologische belangen. In het gebied hebben zich diverse ontwikkelingen en activiteiten voorgedaan die als gebiedsvreemd zijn aan te merken. Zijn recreatiewoning is hierin slechts een ondergeschikt detail, aldus [appellant].
2.2.1. De door [appellant] genoemde gebiedsvreemde ontwikkelingen en activiteiten, zoals een grondverzetbedrijf, een manege, alsmede een bed- en breakfast annex vergadercentrum vallen, anders dan zijn recreatiewoning op het perceel, binnen de stedelijke contouren van het streekplan. [appellant] betoogt daarom tevergeefs dat deze activiteiten als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd. Gelet op het hiervoor in 2.1 omschreven beleid, dat zich verzet tegen toename van nieuwe bebouwing in het buitengebied en aangezien het perceel in het buitengebied is gelegen, kan het bouwen van een nieuwe recreatiewoning, anders dan [appellant] betoogt, niet worden gezien als een geringe inbreuk op het planologische regime. Het betoog ter zitting van [appellant] dat het besluit op bezwaar van 3 juli 2008 is genomen in strijd met het verbod op willekeur, nu het college wel vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend voor de herontwikkeling van het terrein "Veldzicht", heeft betrekking op een omstandigheid van na het nemen van dit besluit en moet reeds daarom buiten beschouwing worden gelaten. Ook overigens heeft [appellant] geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het college ter zake willekeurig heeft gehandeld. Onder deze omstandigheden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de raad in redelijkheid de weigering van vrijstelling heeft kunnen handhaven. Gelet hierop, heeft zij eveneens terecht overwogen dat het college terecht heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010