ECLI:NL:RVS:2010:BL5392

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905775/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 8 juli 2009 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had op 25 maart 2008 geweigerd om vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een gebouw tegen een schuur bij een woning op het perceel [locatie] te [plaats]. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 11 juni 2008 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze weigering had kunnen komen.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen redelijke grond had om de vrijstelling te weigeren, omdat de aanbouw geen zichthinder zou veroorzaken. Ook stelt hij dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door in vergelijkbare situaties wel vrijstellingen te verlenen. Het college verdedigt de weigering door te stellen dat het bouwplan niet past binnen het voorontwerp van het bestemmingsplan "De Meern Zuid" en dat het terrein vrij van bebouwing moet blijven om het open karakter te behouden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 januari 2010 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat het college de weigering om vrijstelling te verlenen voldoende heeft gemotiveerd en dat de door [appellant] aangevoerde argumenten niet opwegen tegen de belangen die het college heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200905775/1/H1.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 juli 2009 in zaak nr. 08/2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) geweigerd appellant (hierna: [appellant]) vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een gebouw tegen een schuur bij een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2009, verzonden op 13 juli 2009, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2010, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Sloote, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Meern Oost" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen in gesloten bebouwing, twee bouwlagen, met bijbehorende erven".
Het bouwplan is, naar niet in geschil is, in strijd met het bestemmingsplan.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren, nu de beoogde aanbouw geen zichthinder veroorzaakt. Voorts heeft zij miskend dat het met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Daartoe wijst hij op de situaties op de percelen aan de [vijf locaties].
2.2.1. Het college heeft aan de weigering om vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet in het voorontwerp van het bestemmingsplan "De Meern Zuid" (hierna: het voorontwerp) past en het terrein, waar de aanbouw is voorzien, zo vrij mogelijk dient te blijven van bebouwing om het open karakter daarvan te behouden. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat realisering van het bouwplan geen zichthinder ten gevolge heeft faalt, reeds omdat het college aan het besluit van 11 juni 2008 geen zichthinder ten grondslag heeft gelegd.
Over het door [appellant] gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel wordt overwogen dat het college weliswaar vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van een bijgebouw op het perceel [locatie A], maar dat bouwplan niet in strijd was met het voorontwerp en daarbij geen sprake was van aaneengesloten bebouwing van het erf, zodat het open karakter van het terrein daardoor niet werd aangetast. Voorts heeft het college ten aanzien van de door [appellant] aangevoerde situaties op de percelen [overige vier locaties] gemotiveerd bestreden dat het vrijstelling van het in artikel 4, lid A, onder 5, van de planvoorschriften neergelegde maximum aan de gezamenlijk oppervlakte van aan- en bijgebouwen heeft verleend. Nu [appellant] dat niet, althans niet gemotiveerd heeft bestreden, faalt ook dat betoog.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010
270-543.