201000628/1/M1.
Datum uitspraak: 22 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekers], beiden wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,
verweerder.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (hierna: het college) op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) een maatwerkvoorschrift gesteld voor een door [een der verzoekers] gedreven windturbine op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2010, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.R.M. Vervaet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college een maatwerkvoorschrift gesteld die als volgt luidt:
De windturbine mag op de volgende data en tijdstippen niet in werking zijn:
- 23 maart tot 3 april tussen 16:34 uur en 17:12 uur (bij zomertijd tussen 17:34 uur en 18:12 uur);
- 9 september tot 19 september tussen 16:34 uur en 17:12 uur (bij zomertijd tussen 17:34 uur en 18:12 uur);
- 17 april tot 29 april tussen 17:21 uur en 18:00 uur (bij zomertijd tussen 18:21 uur en 19:00 uur);
- 14 augustus tot 26 augustus tussen 17:21 uur en 18:00 uur (bij zomertijd tussen 18:21 uur en 19:00 uur).
Voorts heeft het college er op gewezen dat de windturbine voorzien dient te zijn van een automatische stilstandvoorziening.
2.2. [verzoekers] stellen dat het gestelde maatwerkvoorschrift onredelijk bezwarend is. In dit verband voeren zij aan dat de windturbine op bepaalde data en tijdstippen niet in werking mag zijn ongeacht of sprake is van hinder. Voorts voeren [verzoekers] aan dat de uitleg die het college geeft aan artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: de Regeling), onjuist is. Volgens [verzoekers] wordt aan het in dit artikel genoemde vereiste dat gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden, niet voldaan. Daartoe wijzen zij op het rapport van 12 januari 2009 van adviesburo Van der Boom. [verzoekers] stellen derhalve dat de windturbine niet voorzien hoeft te zijn van een automatische stilstandvoorziening. Volgens hun is het ook mogelijk om de windturbine bij hinder handmatig stil te zetten.
2.2.1. Ingevolge artikel 3.14, vierde lid, van het Activiteitenbesluit worden bij het inwerking hebben van een windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering, de bij ministeriële regeling te stellen maatregelen toegepast.
Ingevolge artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling is ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de geluidgevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructies van geluidgevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het geluidgevoelige object.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bevoegd gezag met betrekking tot het in werking hebben van een windturbine aanvullende maatwerkvoorschriften stellen ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw indien het eerste lid in een specifiek geval niet toereikend is.
2.2.2. Volgens het rapport van 12 januari 2009 van het adviesburo Van der Boom treedt als gevolg van het in werking hebben van de windturbine van [verzoekers] ter plaatse van gevoelige objecten niet meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw op. Niet is gebleken dat deze bevinding onjuist is. Ook het college gaat uit van de juistheid van het rapport op dit punt. Gelet hierop wordt naar het oordeel van de voorzitter niet aan de vereisten van artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling voldaan, zodat de windturbine niet voorzien hoeft te zijn van een automatische stilstandvoorziening. Nu artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling toepassing mist, kon het college niet tot het stellen van een maatwerkvoorschrift ingevolge het tweede lid van dit artikel overgaan. Anders dan het college kennelijk meent, ziet de voorzitter in het mogelijk aanwezig zijn van hinder als gevolg van passeerfrequenties, los van de vraag of sprake is van hinder door slagschaduw, in artikel 3.14, vierde lid, van het Activiteitenbesluit en artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling vooralsnog geen rechtvaardiging om wat de hinder van passeerfrequenties betreft uit te gaan van het bereiken van een zogeheten nulhinderniveau. Ter zitting hebben [verzoekers] nog verklaard dat zij de windturbine handmatig zullen stilzetten bij hinder door slagschaduw. De voorzitter ziet derhalve aanleiding tot toewijzing van het verzoek over te gaan.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 3 november 2009, kenmerk S4082/18271/21189;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 356,79 (zegge: driehonderdzesenvijftig euro en negenenzeventig cent);
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
De voorzitter
is verhinderd de uitspraak w.g. Sparreboom
te ondertekenen. ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2010