200908372/2/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 11 september 2009, kenmerk 2009-003348, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rheden bij besluit van 27 januari 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door M. van der Leeden, werkzaam bij de gemeente, daar als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan betreft een actualisatie van het landelijke gebied van de gemeente Rheden. Het plan is voor een deel conserverend van aard en voorziet daarnaast in enkele nieuwe ontwikkelingen.
2.3. [verzoekers] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding ‘spuitvrije zone’ op hun perceel [locatie] en in samenhang daarmee aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover het betreft de in het plan voorziene woningbouw op het perceel Lentsesteeg 13. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van deze planonderdelen te voorkomen. Daartoe voeren zij aan dat de aanduiding en de woningbouw zullen leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering, hetgeen volgens hen in strijd is met het gemeentelijke beleid inzake functieverandering. In dit verband voeren zij aan dat ook de gronden waarop de aanduiding ligt, worden gebruikt voor de bedrijfsvoering en dat het spuitverbod op die gronden invloed zal hebben op de teelt in de hele boomkwekerij.
2.4. Het college heeft de planonderdelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft deze goedgekeurd. Het college stelt dat ten tijde van het vaststellen van het plan de in het plan aangewezen spuitvrije zone niet werd gebruikt voor de teelt van gewassen en dat derhalve de spuitvrije zone niet leidt tot een beperking in de bedrijfsvoering.
2.5. De voorzitter heeft twijfel of de goedkeuring van de aan de gronden van [verzoekers] op het perceel [locatie] toegekende aanduiding ‘spuitvrije zone’ in de bodemprocedure zal standhouden. In dit verband overweegt de voorzitter dat gelet op de aan het perceel toegekende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" voldoende aannemelijk is dat deze gronden binnen de planperiode zullen worden gebruikt voor de teelt van gewassen, en daarmee op voorhand niet passend is dat een deel van deze gronden wordt uitgesloten van teelt. Niet bestreden is dat bespuiting van de gewassen noodzakelijk is voor de teelt.
Evenmin in geschil is dat het gebruik van de gronden waaraan de aanduiding ‘spuitvrije zone’ is toegekend voor teelt van gewassen ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" is toegestaan en dat in dit bestemmingsplan niet is voorzien in een spuitvrije zone. In zoverre brengt het onderhavige plan, nu daarin wel is voorzien in een spuitvrije zone, naar het voorlopige oordeel van de voorzitter een beperking van het gebruik van de gronden met zich. Gelet hierop sluit de voorzitter niet uit dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de functieverandering naar wonen op het perceel Lentsesteeg 13 in strijd is met het gemeentelijke beleid ter zake. Hierin is bepaald dat, zo volgt uit de plantoelichting, omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden geschaad.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding om de goedkeuring van de aanduiding ‘spuitvrije zone’ op het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" ter plaatse van het perceel [locatie]2 te schorsen. Nu hierdoor spuiten met bestrijdingsmiddelen op korte afstand van de voorziene woningbouw op het perceel Lentsesteeg 13 mogelijk is, heeft de voorzitter twijfel of deze woningbouw in de bodemprocedure in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zal worden geacht. De voorzitter ziet daarom ook aanleiding om de goedkeuring van dit plandeel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, te schorsen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 11 september 2009, kenmerk 2009-003348, voor zover het betreft:
a. de aanduiding ‘spuitvrije zone’ op het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats];
b. het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel Lentsesteeg 13 te Rheden, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 911,65 (zegge: negenhonderdelf euro en vijfenzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2010