200905913/1/H1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bloemendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 juli 2009
in zaak nr. 08-6392 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) geweigerd [appellant] bouwvergunning te verlenen voor een kas aan de woning [locatie] te Bloemendaal.
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2009, verzonden op 10 juli 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft de kas in het kader van het renoveren van zijn woning in 2003/2004 gerealiseerd. Eind 2004 ontving [appellant] van het college een vooraankondiging bestuursdwang terzake van de kas, omdat deze naar het oordeel van het college illegaal is gebouwd. Vervolgens heeft [appellant] op 2 februari 2005 een bouwvergunning voor de kas aangevraagd.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met zowel het ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning geldende als het sinds 15 juni 2007 vigerende bestemmingsplan "Bloemendaalse Park/Duin en Daal".
2.2.1. De bouwvergunning kan derhalve slechts worden verleend nadat vrijstelling is verleend.
2.3. Het college heeft de weigering vrijstelling te verlenen gebaseerd op de "Nota Vrijstellingsbeleid artikel 19 WRO" (herziening 2006). Ingevolge dit beleid voert het college geen vrijstellingsprocedure voor percelen in een gebied waarvoor een zogenaamd modern bestemmingsplan geldt, waarvan, naar niet in geschil is, hier sprake is. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk, indien zich een onvoorziene ontwikkeling en/of bijzondere omstandigheid voordoet.
2.3.1. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 13 augustus 2008 in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank heeft terecht door hem niet aannemelijk gemaakt geacht dat namens het college mededelingen zijn gedaan, waaraan [appellant] de verwachting mocht ontlenen dat de bouw van de kas - zonder bouwvergunning - was toegestaan. De telefoonnotie van de architect van [appellant] van 17 november 2003 van een gesprek dat hij met de behandelend ambtenaar heeft gevoerd, biedt daarvoor geen steun. Ook de verklaringen van de op de zitting van de rechtbank op verzoek van [appellant] als diens getuigen gehoorde architect en interieurarchitect bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat namens het college toezeggingen over de bouw van de kas zijn gedaan. Voorts geeft de verklaring van de architect over de uitruil van de sloop van een tuinhuis tegen de bouw van de kas, alsmede de daarop gevolgde sloop van het tuinhuis, in dat opzicht onvoldoende duidelijkheid.
Met hetgeen [appellant] in dit verband verder nog heeft aangevoerd heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat het vertrouwensbeginsel geschonden is, noch dat sprake is van een onvoorziene ontwikkeling en/of bijzondere omstandigheid als bedoeld in de "Nota Vrijstellingsbeleid artikel 19 WRO".
2.3.2. Het beroep van [appellant] op de "Nota Erfregeling"van de gemeente Bloemendaal van december 2005 faalt, omdat aan de toetsing daaraan eerst wordt toegekomen, nadat is gebleken dat vrijstelling op grond van de "Nota Vrijstellingsbeleid artikel 19 WRO" voor de kas mogelijk is, hetgeen, zoals hiervoor is overwogen, niet het geval is.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de kas onder de beschermende werking van het in artikel 32 van de vigerende planvoorschriften neergelegde overgangsrecht valt, faalt evenzeer, omdat de kas ook met het vorige bestemmingsplan strijdig was.
2.5. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning niet ten onrechte heeft geweigerd.
2.6. De gronden van het beroep falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010