ECLI:NL:RVS:2010:BL6249

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903382/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van last onder dwangsom opgelegd aan bioscoopexploitant in Heerlen

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 maart 2010 uitspraak gedaan over een beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Royal Theater Heerlen Holding B.V. (voorheen Zuid-Nederlandse Theaters- en Bioscopen-Exploitatie) tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Het college had op 20 november 2007 aan Royal twee lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de jaarlijkse controle van een bovengrondse tank in de bioscoop op de aanwezigheid van water. Royal heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college op 30 maart 2009 gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar het college handhaafde de last voor de periode vóór 1 januari 2008.

De Raad van State oordeelde dat het college in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door de last onder dwangsom voor de periode na 1 januari 2008 in stand te laten, aangezien het Activiteitenbesluit op die datum in werking trad en het eerdere Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen verviel. De Raad concludeerde dat het college de last had moeten herroepen voor de periode na 1 januari 2008, omdat er geen grondslag meer was voor handhavend optreden.

Daarnaast werd het beroep van Royal voor de periode vóór 1 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen dwangsommen waren verbeurd en er geen procesbelang meer bestond. De Raad heeft het besluit van het college van 30 maart 2009 vernietigd voor zover het de last onder dwangsom voor de periode na 1 januari 2008 betreft en heeft het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan Royal. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de geldende wet- en regelgeving bij het opleggen van lasten onder dwangsom.

Uitspraak

200903382/1/M1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zuid-Nederlandse Theaters- en Bioscopen-Exploitatie, thans Royal Theater Heerlen Holding B.V., gevestigd te Heerlen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zuid-Nederlandse Theaters- en Bioscopen-Exploitatie, thans Royal Theater Heerlen Holding B.V. (hierna: Royal) twee lasten onder dwangsom opgelegd ten aanzien van haar inrichting, een bioscoop, gelegen aan het Stationsplein 3 te Heerlen.
Bij besluit van 30 maart 2009 heeft het college het door Royal hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen de last onder dwangsom om de bovengrondse tank in de bioscoop te onderwerpen aan een vijftienjaarlijkse in- en uitwendige inspectie, de last in zoverre herroepen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Royal bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2009.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2010, waar het college vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het besluit van 20 november 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, Royal een last onder dwangsom opgelegd vanwege het in strijd met artikel 8.40 van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met voorschrift 2.1.4 van het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen en artikel 4.4.4. van de Richtlijnen Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 niet jaarlijks laten controleren van de bovengrondse tank in de bioscoop op aanwezigheid van water in die tank. Bij het bestreden besluit heeft het college deze last gehandhaafd.
2.2. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in werking getreden en het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen van rechtswege vervallen. Vanaf die datum kon in het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen geen grondslag voor handhavend optreden worden gevonden. Gelet hierop had het college in het besluit op bezwaar de thans van belang zijnde last moeten herroepen voor zover de last betrekking heeft op de periode na 1 januari 2008. Nu het college het bezwaar met betrekking tot deze last ongegrond heeft verklaard en de last na 1 januari 2008 in stand heeft gelaten, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Ten aanzien van de periode vóór 1 januari 2008 stelt de Afdeling vast dat de in het primaire besluit van 20 november 2007 opgenomen begunstigingstermijn loopt tot 18 januari 2008, zodat de bij dit besluit opgelegde last in de periode vóór 1 januari 2008 niet heeft geleid tot verbeurte van dwangsommen. Gelet hierop moet worden bezien of Royal nog procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroep voor zover dit ziet op de periode vóór 1 januari 2008.
2.4. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 17 september 2008, in zaak nr.
200800778/1), kan procesbelang onder meer bestaan indien Royal stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Vaststaat dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Uit de stukken is niet gebleken dat Royal in de periode tot 1 januari 2008 kosten heeft gemaakt als gevolg van de opgelegde last. Ook anderszins is niet gebleken dat Royal nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.5. Royal betoogt dat het college ten onrechte haar verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken niet heeft ingewilligd.
2.5.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.5.2. Het college heeft naar aanleiding van het in werking treden van het Activiteitenbesluit bij het besluit op bezwaar overwogen dat het dient te toetsen aan het op dat moment geldende recht. Tevens heeft het één onderdeel van de oorspronkelijke last ingetrokken. Het primaire besluit is echter niet herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, maar wegens gewijzigde toepasselijke wettelijke voorschriften. Gelet hierop wordt niet voldaan aan de vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, zodat het college niet gehouden was tot vergoeding van de kosten die Royal heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar.
2.6. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het besluit van 30 maart 2009 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover hierbij de bij het besluit van 20 november 2007 opgelegde last onder dwangsom om de bovengrondse tank in de bioscoop te onderwerpen aan een jaarlijkse controle op de aanwezigheid van water, in stand is gelaten voor de periode na 1 januari 2008. Het besluit van 20 november 2007, voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd om de bovengrondse tank in de bioscoop te onderwerpen aan een jaarlijkse controle op de aanwezigheid van water in die tank, dient te worden herroepen vanaf 1 januari 2008. De Afdeling zal daarom op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover in het besluit van 30 maart 2009 de bij het besluit van 20 november 2007 opgelegde last onder dwangsom om de bovengrondse tank in de bioscoop te onderwerpen aan een jaarlijkse controle op de aanwezigheid van water, in stand is gelaten voor de periode vóór 1 januari 2008;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen van 30 maart 2009, kenmerk 31003/2007/1233-A/JD, voor zover hierbij de bij het besluit van 20 november 2007 opgelegde last onder dwangsom om de bovengrondse tank in de bioscoop te onderwerpen aan een jaarlijkse controle op de aanwezigheid van water, in stand is gelaten voor de periode na 1 januari 2008;
IV. herroept het besluit van 20 november 2007, kenmerk 37000/4288, voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd om de bovengrondse tank in de bioscoop te onderwerpen aan een jaarlijkse controle op de aanwezigheid van water, vanaf 1 januari 2008;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerlen tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Royal Theater Heerlen Holding B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heerlen aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Royal Theater Heerlen Holding B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Duursma
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010
378-590.