ECLI:NL:RVS:2010:BL6545

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908650/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • P.M.M. de Leeuw van Zanten
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 februari 2010 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een hoger beroep wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2009. Volgens artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State is de verplichting om griffierecht te storten direct verbonden aan het indienen van het beroepschrift. De appellant was op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht en had een termijn van vier weken om dit te voldoen. De betaling diende uiterlijk op 10 december 2009 te zijn ontvangen, maar deze was pas op 23 december 2009 gedaan, waardoor de betaling niet binnen de gestelde termijn had plaatsgevonden.

De Raad van State oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in verzuim was geweest. De omstandigheid dat de betaling door een interne administratieve fout op het kantoor van de appellant niet tijdig was gedaan, werd niet als verschoonbare reden beschouwd. De wet schrijft dwingend voor dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard bij niet-tijdige betaling van het griffierecht, tenzij er sprake is van een verschoonbare reden. De appellant had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim was geweest.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierecht en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de appellant niet ontvankelijk, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de betrokken rechters waren M. Vlasblom, P.M.M. de Leeuw van Zanten en H.H.C. Visser.

Uitspraak

200908650/2/H3.
Datum uitspraak: 4 februari 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2009 in zaak nr. 09/14 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2009, heeft [appellant] (hierna: [appellant]) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2. Overwegingen
2.1. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: Wet RvS) niet ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6, eerste lid, van de Procesregeling Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven 2006 (hierna: de Procesregeling) luidt: "Binnen twee weken na de ontvangst van het beroepschrift wordt de appellant schriftelijk uitgenodigd het verschuldigde griffierecht binnen vier weken te voldoen."
Artikel 9 van de Procesregeling luidt: "Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens een verzuim als bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8 vindt slechts plaats, indien:
a. de uitnodiging het verzuim te herstellen bij aangetekende brief is verzonden,
b. in de uitnodiging is medegedeeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld, en,
c. binnen de termijn geen herstel heeft plaatsgevonden."
2.2. [appellant] is voor het door hem ingestelde hoger beroep € 223,00 aan griffierecht verschuldigd. [appellant] is bij adresse van zijn gemachtigde bij aangetekend verzonden brief van 12 november 2009 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van de brief, derhalve uiterlijk op 10 december 2009, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is op 23 december 2009 ontvangen en daarmee niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald.
2.3. Bij brief van 22 december 2009 is [appellant] bij adresse van zijn gemachtigde in de gelegenheid gesteld om mee te delen welke reden hij heeft voor deze termijnoverschrijding. [appellant] heeft bij brief van 24 december 2009 aangevoerd dat uit artikel 9 van de Procesregeling zijns inziens volgt dat niet-ontvankelijkheidverklaring wegens niet-betaling van griffierecht slechts plaatsvindt als de appellant bij aangetekende brief is uitgenodigd alsnog te betalen, binnen de brief genoemde termijn niet is betaald en in de brief is medegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als niet binnen de termijn is betaald.
2.4. Dit betoog slaagt niet. Uit artikel 40, eerste lid, van de Wet RvS volgt dat de verplichting om griffierecht te storten direct aan het indienen van het beroepschrift is verbonden en niet eerst ontstaat ten gevolge van een aanmaning van de zijde van de Afdeling. De gestelde termijn van vier weken waarbinnen na aanmaning het recht gestort dient te worden, vloeit rechtstreeks voort uit artikel 40, vierde lid, van de Wet RvS. In artikel 9, aanhef en onder a, van de Procesregeling wordt alleen aanvullend bepaald dat de schriftelijke uitnodiging om het verzuim te herstellen aangetekend wordt verzonden, hetgeen met de brief van 12 november 2009 ook is geschied. In deze aan [appellant] verzonden maningsbrief is bovendien duidelijk vermeld dat, indien het griffierecht niet uiterlijk op 10 december 2009 op de rekening van de Raad van State zou zijn bijgeschreven of contant zou zijn betaald, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet ontvankelijk wordt verklaard.
Omdat, zoals hiervoor is overwogen, de wet de verplichting tot het betalen van griffierecht direct verbindt aan het indienen van het beroepschrift, valt de in artikel 9 van de Procesregeling bedoelde uitnodiging samen met de uitnodiging bedoeld in artikel 6, eerste lid, van deze regeling. Deze bepalingen strekken er niet toe belanghebbenden die, na aangetekende verzending aan hen van de aanmaning om binnen vier weken het verschuldigde griffierecht te voldoen, van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt, met een tweede brief aan dit verzuim worden herinnerd en nogmaals een hersteltermijn wordt geboden.
Nu [appellant], dienaangaande geïnformeerd met de in artikel 6 en artikel 9 van de Procesregeling bedoelde uitnodiging, het in zijn macht heeft gehad het griffierecht tijdig te voldoen en hij op de gevolgen van een eventueel verzuim dienaangaande tijdig opmerkzaam is gemaakt, verdraagt de handelwijze van de Afdeling zich met de Procesregeling.
2.5. Artikel 40 van de Wet RvS schrijft niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep bij niet tijdige betaling van het griffierecht dwingend voor, tenzij voor de te late betaling een verschoonbare reden bestaat.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. De omstandigheid dat het griffierecht door een interne administratieve fout op zijn kantoor niet is betaald is geen omstandigheid, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest, aangezien deze omstandigheid voor het risico van [appellant] komt. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom
lid van de enkelvoudige kamer w.g. De Leeuw-van Zanten
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2010
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
97.
Verzonden: 4 februari 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser