ECLI:NL:RVS:2010:BL6981

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909690/3/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor appartementen te Sappemeer

In deze zaak heeft de stichting Stichting Woningbouw Slochteren hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 3 december 2009 de bezwaren van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van 6 mei 2009, waarin het college de bezwaren ongegrond had verklaard, en schorste de bouwvergunning per 1 januari 2010. De stichting verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, zodat de bouw van appartementen op het perceel Compagniesterpoort te Sappemeer kon worden voortgezet.

De voorzitter heeft het verzoek op 25 februari 2010 behandeld. De stichting voerde aan dat de gebreken die de rechtbank had geconstateerd, waren hersteld in een nieuw besluit van 10 februari 2010. Dit besluit hield in dat de vrijstelling van het bestemmingsplan was gewijzigd en de bouwvergunning was gehandhaafd. De voorzitter oordeelde dat het belang van de stichting om de bouwactiviteiten voort te zetten zwaarder woog dan het belang van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] om deze stil te leggen. De voorzitter besloot de schorsing van de bouwvergunning op te heffen, maar waarschuwde dat eventuele bouwactiviteiten voor eigen risico waren.

De beslissing werd op 2 maart 2010 openbaar uitgesproken, waarbij het griffierecht aan de stichting werd terugbetaald. De uitspraak benadrukt de voorlopige aard van de beslissing en dat deze niet bindend is in de bodemprocedure.

Uitspraak

200909690/3/H1.
Datum uitspraak: 2 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de stichting Stichting Woningbouw Slochteren, gevestigd te Slochteren,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 december 2009 in zaken nrs. 09/554 en 09/555 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1]
2. [wederpartij sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 augustus en 15 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer aan de stichting Stichting Woningbouw Slochteren vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van appartementen op het perceel Compagniesterpoort te Sappemeer.
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2009, verzonden op 4 december 2009, heeft de rechtbank Groningen de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 6 mei 2009 vernietigd, bepaald dat het college een nieuw besluit op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en de bouwvergunning geschorst per 1 januari 2010.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] tegen de besluiten van 19 augustus en 15 september 2008 gemaakte bezwaren deels gegrond verklaard, de verleende vrijstelling gewijzigd en de verleende bouwvergunning gehandhaafd.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 februari 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. R.P. Doting, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en Y.A. Bartels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt tot opheffing van de schorsing van de bouwvergunning, zodat de bouw van de appartementen kan worden voortgezet. De stichting voert daartoe aan dat de gebreken die naar het oordeel van de rechtbank aan het vernietigde besluit van 6 mei 2009 kleefden, zijn hersteld bij het nieuwe besluit van 10 februari 2010.
2.2.1. De rechtbank heeft het besluit van 6 mei 2009 vernietigd, omdat het college het bouwplan naar haar oordeel ten onrechte niet heeft getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Compagniesterpark. Ten aanzien van het betoog van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] dat de geplande gebouwen niet binnen het bouwvlak zijn gesitueerd, heeft zij overwogen dat het college ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn dit aspect middels een nieuwe meting nader te onderzoeken.
2.2.2. In het nieuwe besluit van 10 februari 2010, dat gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht wordt onderwerp te zijn van het geding, heeft het college aangegeven dat de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer het Beeldkwaliteitsplan Compagniesterpark bij besluit van 26 januari 2010 heeft ingetrokken. Daargelaten of het oordeel van de rechtbank omtrent het beeldkwaliteitsplan juist is, betekent die intrekking dat het bouwplan bij het nemen van het besluit van 10 februari 2010 niet aan dat plan hoefde te worden getoetst. Voorts heeft het college erop gewezen dat de welstandscommissie op zijn verzoek op 20 januari 2010 een nader advies heeft uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat het bouwplan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Hetgeen [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben aangevoerd, biedt voorshands onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat in de bodemzaak zal blijken dat het nieuwe welstandsadvies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen bouwvergunning voor het bouwplan in verband met de te stellen welstandseisen kan worden verleend.
In het nieuwe besluit heeft het college zich verder op het standpunt gesteld dat het bouwplan het in het bestemmingsplan "Compagniesterpark" opgenomen bouwvlak inderdaad overschrijdt. Om het bouwplan toch mogelijk te maken, heeft het de krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling gewijzigd, in die zin dat de vrijstelling thans ook betrekking heeft op die overschrijding. Gelet op de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de vrijstelling in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling niet mocht worden verleend.
Het voorgaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat aan het belang van de stichting om in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure de bouwactiviteiten voort te kunnen zetten meer gewicht dient te worden toegekend dan aan het belang van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] bij het stilgelegd houden van die activiteiten. Gelet hierop, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van de stichting op na te melden wijze toe te wijzen. Daarbij geldt dat voor zover bouwactiviteiten worden verricht voordat de verleende vrijstelling en bouwvergunning in rechte onaantastbaar zijn, dat voor eigen risico geschiedt.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.4. Redelijke toepassing van artikel 41, vierde lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan de stichting wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. heft de door de rechtbank Groningen getroffen voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van de bij het besluit van 15 september 2008 verleende bouwvergunning, op;
II. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan de stichting Stichting Woningbouw Slochteren het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010
457.