ECLI:NL:RVS:2010:BL6982

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909942/3/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhaving tegen bouwvergunning en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 maart 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekers], wonend te [woonplaats]. Het verzoek was gericht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen van 29 december 2009, waarbij aan [verzoekers] werd gelast een schuur op hun perceel te slopen. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 december 2009, die het bezwaar van [wederpartij] tegen een eerdere weigering van handhaving door het college gegrond had verklaard.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de schuur in kwestie was gebouwd in afwijking van een eerder verleende bouwvergunning. Echter, [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij de schuur niet heeft gebouwd, maar deze al aanwezig was op het moment dat hij het perceel verwierf. De voorzitter oordeelde dat [verzoeker] niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij de schuur niet heeft gebouwd in strijd met de Woningwet. Bovendien heeft hij betoogd dat het college hem de kans had moeten geven om de schuur in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning, zonder deze volledig te slopen.

Na afweging van de belangen heeft de voorzitter besloten het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen en het besluit van het college te schorsen. Tevens is het college gelast het griffierecht van € 224,00 aan [verzoekers] te vergoeden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

200909942/3/H1.
Datum uitspraak: 2 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekers], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 december 2009 in zaak nr. 09/572 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, voor zover thans van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen een op het perceel [locatie] te [plaats] gebouwde schuur.
Bij besluit van 13 mei 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 mei 2009 vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bekend te maken en daarbij de overwegingen van deze uitspraak in acht te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 december 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het door [wederpartij] tegen het besluit van 9 juli 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en [verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]) onder oplegging van een dwangsom gelast de schuur binnen drie maanden na verzending van dit besluit tot op de fundering te slopen.
Tegen dit besluit hebben [wederpartij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, en [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 februari 2010, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door I.R.M. Kuipers, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van het besluit van 29 december 2009, teneinde te voorkomen dat hij de schuur tot op de fundering dient te slopen, voordat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan.
2.3. Vaststaat dat de schuur, waarop het besluit van 29 december 2009 ziet, is gebouwd in afwijking van de bij besluit van 29 januari 1991 verleende bouwvergunning.
2.4. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden
a. te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning,
b. een bouwwerk, standplaats of deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
2.5. Gelet op de bewoordingen van het besluit van 29 december 2009, lijkt het college zich op het standpunt te hebben gesteld dat [verzoeker] de schuur in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet heeft gebouwd in afwijking van de bouwvergunning van 29 januari 1991. Uit de stukken en de daarop ter zitting door [verzoeker] gegeven toelichting kan evenwel worden afgeleid dat de schuur reeds was gerealiseerd op het moment dat hij het betrokken perceel met opstallen in eigendom kreeg. Gelet hierop, kan [verzoeker] niet worden aangemerkt als overtreder van het in artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet neergelegde verbod. Nu een last onder dwangsom ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht slechts aan de overtreder kan worden opgelegd, verwacht de voorzitter dat het besluit van 29 december 2009 in zoverre in de bodemprocedure geen stand zal houden. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bedoeld is [verzoeker] een last onder dwangsom op te leggen, omdat hij de schuur in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet in stand laat. Het besluit van 29 december 2009 geeft hier evenwel onvoldoende blijk van.
[verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat het college hem ten onrechte heeft gelast de schuur tot op de fundering te slopen. Volgens hem had het college de gelegenheid moeten bieden om de schuur in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning van 29 januari 1991. Ter zitting heeft [verzoeker] onweersproken gesteld dat het mogelijk is dit te doen, zonder de hele schuur te slopen. Nu de door het college opgelegde last niet verder mag strekken dan nodig is om de overtreding ongedaan te maken, verwacht de voorzitter dat het besluit van 29 december 2009 ook in zoverre geen stand zal houden. Gelet hierop, en na afweging van de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker] op na te melden wijze toe te wijzen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen van 29 december 2009, met zaaknummer 09.00654 en documentnummer U09.009458;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010
457.