ECLI:NL:RVS:2010:BL6983

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001796/2/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake kapvergunning voor bomen op perceel De Bou 3 te Beetsterzwaag

Op 6 oktober 2009 verleende het college van burgemeester en wethouders van Opsterland een vergunning aan de stichting Welkom Nieuw Wonen (thans Stichting Elkien) voor het kappen van bomen op het perceel De Bou 3 te Beetsterzwaag. Dit besluit werd door de stichting Platform Leefbaarheid Beetsterzwaag en Olterterp (SPL) en andere verzoekers aangevochten. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college, werd op 15 februari 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden het beroep van SPL en anderen eveneens ongegrond verklaard. Hierop hebben de verzoekers bij de Raad van State een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, dat op 25 februari 2010 ter zitting werd behandeld.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de procedure een voorlopig karakter heeft en dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn. Hij benadrukte dat de kapvergunning van belang is voor het bouwproject 'Lyndenpark', dat door Elkien wordt gerealiseerd, en dat het aanstaande broedseizoen een factor is die de uitvoering kan beïnvloeden. De voorzitter oordeelde dat er geen gerede twijfel bestond over de rechtmatigheid van de kapvergunning, ondanks de bezwaren van de verzoekers over de waarde van de te vellen bomen.

De voorzitter concludeerde dat de belangenafweging door het college niet in strijd met het recht was en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2010.

Uitspraak

201001796/2/H2.
Datum uitspraak: 2 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting Stichting Platform Leefbaarheid Beetsterzwaag en Olterterp, gevestigd te Beetsterzwaag, gemeente Opsterland, en [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D], [verzoekster E] en [verzoekster F], allen wonend te [woonplaats],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 februari 2010 in zaken nrs. 10/105 en 10/256 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opsterland (hierna: het college) aan de stichting Stichting Welkom Nieuw Wonen (thans: de stichting Stichting Elkien; hierna: Elkien) een vergunning onder voorwaarden verleend voor het kappen van bomen op het perceel De Bou 3 te Beetsterzwaag.
Bij besluit van 27 januari 2010 heeft het college het door verzoekers (hierna: SPL en anderen) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het door SPL en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de SPL en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben de SPL en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 februari 2010, waar hebben de SPL en anderen, vertegenwoordigd door B. Franssen en J. Leidekker, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Elkien, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De voorzitter beperkt zich in deze procedure tot een oordeel met een voorlopig karakter, dat niet bindend is in de bodemprocedure. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn en dat dit des te sterker geldt wanneer de rechter in eerste aanleg, zoals in dit geval, niet tot vernietiging van het bestreden besluit heeft besloten. Aannemelijk is dat indien de bestreden kapvergunning wordt geschorst het bouwproject "Lyndenpark" dat Elkien wil realiseren wezenlijk vertraging oploopt vanwege het aanstaande broedseizoen waarin vellen niet is toegestaan. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van het oordeel van de Afdeling is niettemin plaats wanneer gerede twijfel bestaat dat in hoger beroep anders zal worden geoordeeld en die twijfel ook meebrengt dat er gerede kans bestaat dat het primaire besluit zal moeten worden herroepen.
2.2. Ingevolge artikel 4.10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Opsterland 2009 (hierna: de APV), voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.3. De kapvergunning is verleend aan Elkien ten behoeve van het realiseren van het project "Lyndenpark" dat de bouw van twee appartementsgebouwen, vijf aaneengeschakelde woningen, zes twee-onder-een kap woningen alsmede het realiseren van vijf vrije kavels behelst.
2.4. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200702363/1staat voorop dat het bevoegde bestuursorgaan een aanvraag om een kapvergunning dient te toetsen aan het in de daarvoor geldende verordening opgenomen beoordelingskader dat los staat van volgen procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat geldt evenzeer voor de op grond van de Woningwet te volgen procedures.
Gegeven het bepaalde in artikel 4.10, tweede lid, van de APV dient het college te beoordelen of de te vellen bomen waarden vertegenwoordigen als genoemd in het tweede lid van dat artikel en vervolgens het belang van het behoud van die waarden af te wegen tegen het belang bij het vellen van de bomen. Niet in geschil is dat de te vellen bomen waarden vertegenwoordigen als genoemd in dat artikel. Het college was dan ook gehouden het belang van het behoud van die bomen af te wegen tegen het belang bij het vellen ervan.
2.5. Voor het gebied is door de raad van de gemeente Opsterland op 5 oktober 2009 het bestemmingsplan "Beetsterzwaag-Van Lyndenpark" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is reeds in werking getreden. Het maakt de realisatie van het project "Lyndenpark" mogelijk op een wijze die het vellen van de onderhavige bomen noodzakelijk maakt. Voorts is voor een van de appartementsgebouwen, alsmede voor de vijf aaneengesloten woningen bouwvergunning verleend. Gelet hierop doet zich naar voorlopig oordeel van de voorzitter niet de situatie voor dat onvoldoende zekerheid bestaat dat het project "Lyndenpark" niet in de door Elkien gewenste vorm zal kunnen worden gerealiseerd.
Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat bij de afweging van de bij het besluit betrokken belangen gewicht toekomt aan de realisering van het project "Lyndenpark", alsmede aan de omstandigheid dat het bestemmingsplan dat dat project mogelijk maakt in werking is getreden en reeds een tweetal bouwvergunningen is verleend, ook al kan een aantal van de genomen en nog te nemen besluiten nog ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd.
2.6. De SPL en anderen stellen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het belang bij behoud van de bomen vanwege hun waarden door het college is onderschat, nu het college niet heeft onderkend dat de bomen ook cultuurhistorische waarden en waarden voor dorpsschoon hebben, en dat het college heeft miskend dat het belang bij behoud van de bomen zwaarder moet wegen dan de bouwplannen. Het belang bij de bouw van woningen in het algemeen is gering vanwege de krimp van de bevolking in Beetsterzwaag, en het belang van het realiseren van vijf vrije kavels, waarvoor veel bomen moeten wijken, is in het bijzonder gering.
2.7. De voorzitter acht het niet op voorhand aannemelijk dat de belangenafweging zoals die door het college in dit geval is gemaakt en die door de voorzieningenrechter niet in strijd met het recht is geoordeeld, in de bodemprocedure bij de Afdeling geen stand zal houden en de velvergunning niet verleend kan worden. Daarbij is van belang dat de voorzitter het voorshands niet aannemelijk gemaakt acht dat de te vellen bomen zodanig bijzonder zijn dat in afwijking van het oordeel van de voorzieningenrechter zal worden geoordeeld dat het belang van Elkien bij de realisering van het project "Lyndenpark" hiervoor had moeten wijken. Voorts is daarbij van belang dat het aantal te vellen bomen naar verhouding slechts een klein deel betreft van de rand van het bos en dat een herplantplicht voor een aantal bomen is opgelegd. Voorts is daarbij van belang dat Elkien onweersproken heeft gesteld dat de verkoop van de vijf vrije kavels noodzakelijk is om het project financieel haalbaar te maken.
2.8. Het voorgaande leidt de voorzitter tot de slotsom dat in hetgeen door verzoekers naar voren is gebracht, geen aanleiding is te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk geen velvergunning kan worden verleend. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010
362.