200900799/1/R3.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Bij besluit van 18 december 2008 heeft de raad van de gemeente Loon op Zand (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Ontsluitingsweg Molenwijck-zuid" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, en [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben de gronden van hun beroep aangevuld bij brief van 24 februari 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, werkzaam bij ZLTO te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door A. de Hoon, E. Siliacus en M. van Merwijk, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de aanleg van een verbindingsweg tussen de Gildeweg, in het woongebied Molenwijck, en de Kasteellaan in Loon op Zand. Ten behoeve van de aansluiting op de Kasteellaan is voorzien in de aanleg van een rotonde ten noorden van het perceel [locatie 1]. De verbindingsweg is geprojecteerd op een aantal percelen die nu nog grotendeels zijn ingericht als grasland. In het plan hebben deze percelen gedeeltelijk de bestemming "Verkeer" en gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch - landschappelijke waarden" ten behoeve van, voor zover hier van belang, voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering en de aanleg van een ondergrondse oversteekplaats voor vee.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen richt zich tegen het plan voor zover dat voorziet in de aanleg van de genoemde verbindingsweg op gronden, waarvan zij eigenaar zijn en die worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
[appellant sub 1] en anderen betogen dat de aanleg van de verbindingsweg een significante en structurele belemmering van de bedrijfsvoering met zich brengt, doordat deze aanleg leidt tot een afname van het bedrijfsareaal, tot de doorsnijding en verkleining van de huiskavel en tot het moeilijker bereikbaar en moeilijker bewerkbaar worden van de percelen. De verbindingsweg leidt volgens hen verder tot de aantasting van de privacy en van het uitzicht uit de woning aan de [locatie 2].
Naar de mening van [appellant sub 1] en anderen heeft de raad ten onrechte een door hen gepresenteerd alternatief tracé van de verbindingsweg buiten beschouwing gelaten, omdat de wethouder tijdens de raadsvergadering over het bestreden besluit heeft verklaard geen wetenschap te hebben gehad over het door hen voorgestelde alternatief, zodat de raad volgens hen niet naar behoren geïnformeerd was.
Volgens [appellant sub 1] en anderen is de noodzaak van de verbindingsweg onvoldoende onderbouwd en is het plan verkeerstechnisch op onjuiste aannames gebaseerd. In dit verband voeren zij onder meer aan dat de aansluiting op de N261 waarschijnlijk niet zal worden gerealiseerd, dat geen rekening is gehouden met de toenemende oriëntatie van het verkeer uit Loon op Zand op Tilburg en dat te verwachten is dat ook na de aanleg van de verbindingsweg het doorgaand verkeer gebruik zal blijven maken van de wegen door het centrum van Loon op Zand.
[appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat uit de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant blijkt, dat het plangebied in een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde ligt. Volgens [appellant sub 1] en anderen bevatten de planregels ten onrechte geen waarborg voor de bescherming van de archeologische waarden. Met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2009 in zaak nr.
200901411/1/R3is het plan daardoor, volgens hen, in strijd met artikel 38a van de Monumentenwet 1988 vastgesteld.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de verbindingsweg noodzakelijk is om de hoge verkeersbelasting in de kern van Loon op Zand te verlagen, waardoor binnen de kern de luchtkwaliteit zal verbeteren en het wegverkeerslawaai zal verminderen. Met het door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant genomen projectbesluit van 20 december 2005, waarbij besloten is tot het verplaatsen van de aansluiting van de kern Loon op Zand op de N261 in zuidelijke richting, zijn nut en noodzaak van de verbindingsweg nog groter geworden, aldus de raad.
2.4. De Afdeling overweegt dat de verbindingsweg weliswaar de agrarische gronden van [appellant sub 1] en anderen doorkruist en dat dit zal leiden tot enige belemmering van de bedrijfsactiviteiten, maar dat deze belemmering naar verwachting niet zodanig is dat de raad daaraan in dit geval doorslaggevende betekenis heeft moeten toekennen. Daarbij is van belang dat de ten zuiden van de verbindingsweg gelegen gronden van [appellant sub 1] en anderen met landbouwmachines via de aangrenzende gronden kunnen worden bereikt en dat de omweg die als gevolg van de komst van de weg moet worden gemaakt volgens het deskundigenbericht beperkt is tot enkele honderden meters. Ter zitting is voorts gebleken dat, volgens de raad, in overleg kan worden voorzien in een oversteekplaats voor landbouwvoertuigen over de verbindingsweg vanuit de huiskavel naar de zuidelijk gelegen gronden. Voor het vee voorziet het plan in een ondergrondse oversteekplaats, waarvan de exacte ligging in nader overleg met [appellant sub 1] en anderen zal worden bepaald. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat er in het algemeen geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Mede gelet op de afstand van de verbindingsweg tot de woning aan de [locatie 2], die volgens het deskundigenbericht ongeveer 215 meter bedraagt, heeft de raad de gevolgen van het plan voor de privacy en het uitzicht vanuit de woning aan de [locatie 2] in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan een nadelige invloed zou hebben op de waarde van hun gronden of woningen, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.4.1. Voor zover [appellant sub 1] en anderen de noodzaak van het plan betwisten, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting wordt ingegaan op de verkeerssituatie in Loon op Zand, waarbij de in 2004 optredende knelpunten zijn afgezet tegen de knelpunten die in 2015 worden verwacht. Hierbij is uitgegaan van de huidige situatie, waarbij Loon op Zand op de N261 is aangesloten via de Hoge Steenweg. De toelichting vermeldt als conclusie dat in de toekomst grote verkeersknelpunten kunnen ontstaan in de kern, maar dat de aanleg van de verbindingsweg de intensiteit van de knelpunten aanmerkelijk zal verminderen. Verplaatsing van de aansluiting op de N261 naar de zuidkant van Loon op Zand betekent dat de resterende knelpunten in de kern zullen worden opgelost, aldus de toelichting. Het deskundigenbericht vermeldt dat, op grond van het door de raad verrichte onderzoek, niet onaannemelijk is dat als gevolg van de nieuwe verbindingsweg ten minste 46,3% van de verkeersbewegingen vanuit Molenwijck zal plaatsvinden langs de verbindingsweg, in plaats van door het centrum van Loon op Zand. Deze conclusies hebben [appellant sub 1] en anderen onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat - mede volgens het op 11 december 2009 uitgebrachte rapport "Ontsluitingsweg Molenwijck-Zuid, Second opinion" dat in opdracht van [appellant sub 1] en anderen is opgesteld door Royal Haskoning (hierna: het Haskoning-rapport) - het zeker juist is dat er door de ontsluitingsweg, ook als de verplaatsing van de aansluiting op de N261 niet doorgaat, minder verkeer in het centrum te verwachten is.
Voor zover in het Haskoning-rapport wordt verwezen naar het op 3 maart 2008 uitgebrachte rapport "Effecten herstructurering verkeersstructuur Loon op Zand", dat in opdracht van de gemeente is opgesteld door Goudappel Coffeng, stelt de Afdeling vast dat laatstgenoemd rapport geen deel uitmaakt van de stukken en dat het derhalve in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
Dat de uitgangspunten die aan het verkeersonderzoek ten grondslag hebben gelegen niet juist zijn hebben [appellant sub 1] en anderen verder niet aannemelijk gemaakt.
2.4.2. De Afdeling overweegt voorts dat, anders dan [appellant sub 1] en anderen hebben gesteld, zowel uit de plantoelichting als uit de Nota Zienswijzen van 11 november 2008 blijkt dat het door [appellant sub 1] en anderen aangedragen alternatieve tracé - de zogenoemde "[appellant sub 1]-variant" - naast andere alternatieve tracés is onderzocht. In deze stukken is uiteengezet op basis van welke criteria de keuze voor het tracé in het voorliggende plan tot stand is gekomen. Voorts is uiteengezet op welke gronden niet voor de "[appellant sub 1]-variant" is gekozen. Daarbij heeft een rol gespeeld dat volgens de raad deze variant voor autoverkeer veruit het minst effectief is, dat het een onlogisch tracé is om aan te sluiten op enerzijds Molenwijck en anderzijds op de Kasteellaan en mogelijk op de N261, en dat het door de grote lengte ervan ook de meest kostbare variant is. Deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid bij zijn keuze kunnen betrekken.
Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben betoogd dat de wethouder geen wetenschap had over het door hen ingebrachte alternatieve tracé en dat daardoor de raad onvoldoende is geïnformeerd, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, de "[appellant sub 1]-variant" blijkens de stukken bij de totstandkoming van de keuze is betrokken.
2.4.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben betoogd dat de planregels onvoldoende waarborg bevatten voor de bescherming van de archeologische waarden, overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 38a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 - voor zover hier van belang - dient de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Volgens het op 27 maart 2006 uitgebrachte rapport "Rapport 2006/46, Loon op Zand (NB) - Molenwijk Zuid, Archeologisch Vooronderzoek", dat in opdracht van Pouderoyen Compagnons is opgesteld door Bilan, blijkt uit het bureauonderzoek dat het plangebied op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) een overwegend hoge archeologische trefkans heeft. Uit de boorresultaten blijkt, volgens dit rapport, dat alleen in het westelijke gedeelte van het plangebied archeologische indicatoren aanwezig zijn. Verder volgt uit voormeld rapport dat - gezien de beperkte breedte van het plangebied - een vervolgonderzoek wordt aanbevolen aan de hand van een archeologische begeleiding tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Ter zitting heeft de raad toegezegd dat dit vervolgonderzoek van start zal gaan zodra de gronden in eigendom zijn van de gemeente en dat de onder deze archeologische begeleiding ter plaatse van het tracé aan te treffen bodemschatten zullen worden opgegraven en veilig gesteld. Gelet op het voorgaande is voldaan aan het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988, aangezien het feit dat bedoeld nader veldwerk nog moet worden verricht niet reeds met zich brengt dat in dit geval met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten geen rekening is gehouden bij de vaststelling van het plan. De verwijzing door [appellant sub 1] en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2009 in zaak nr.
200901411/1/R3leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat in die zaak, anders dan in de onderhavige, tussen partijen niet in geschil was dat het betrokken gebied rijk was aan belangrijke archeologische waarden.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.6. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen het plan voor zover het de verbindingsweg met de rotonde op de Kasteellaan nabij zijn woning aan de [locatie 1] mogelijk maakt.
Hij vreest voor een onaanvaardbare toename van het wegverkeerslawaai. Voor zover de raad van mening is dat maatregelen hiertegen niet gegarandeerd zijn en te kostbaar zijn, betoogt [appellant sub 2] dat de raad dit standpunt niet goed heeft onderbouwd.
2.6.1. Onder verwijzing naar het in oktober 2008 uitgebrachte rapport "Gemeente Loon op Zand, Bestemmingsplan Verbindingsweg, akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" dat in opdracht van de gemeente Loon op Zand is uitgevoerd door Pouderoyen Compagnons (hierna: het akoestisch onderzoek), stelt de raad zich op het standpunt dat het plan naar verwachting niet zal leiden tot onaanvaardbare toename van geluidhinder door wegverkeer ter plaatse van de woning van [appellant sub 2]. Er is voorzien in een geluidsreducerend wegdektype; andere maatregelen zijn technisch niet haalbaar of te kostbaar in verhouding tot het te reduceren wegverkeerslawaai, aldus de raad.
2.6.2. De Afdeling overweegt dat van de zijde van de raad ter zitting is verklaard dat ter plaatse van de rotonde en de verbindingsweg een geluidsreducerend wegdektype zal worden toegepast. Ter zitting is tevens toegezegd dat de weg na de aanleg in het onderhoudsareaal van de gemeente zal komen. Het geluidsarme asfalt op het wegdek zal uit dien hoofde, in het kader van het wegbeheer, door de gemeente worden onderhouden zodat de geluidreducerende eigenschappen van het wegdek behouden blijven. De Afdeling overweegt voorts dat het besluit van 11 november 2008, waarbij voor de woning aan de [locatie 1] een hogere grenswaarde van 49 dB is vastgesteld, inmiddels onherroepelijk is en dat er, gelet op het vorenstaande, geen reden bestaat om aan te nemen dat niet aan deze grenswaarde zal kunnen worden voldaan.
Met betrekking tot de locatie van de rotonde is uit onderzoek naar de verschillende tracé-mogelijkheden van de verbindingsweg gebleken dat de gekozen variant, gelet op het beoogde verkeerskundige rendement, functioneel gezien de meest geschikte is. De raad heeft deze conclusies onderschreven en mede aan het plan ten grondslag gelegd.
Gezien het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de geluidhinder als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de woning van [appellant sub 2].
2.7. [appellant sub 2] betoogt voorts dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende is onderzocht of overlast van fijnstof zal kunnen optreden, omdat in het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek naar de gevolgen van de luchtkwaliteit is uitgegaan van de aanleg van de nieuwe, zuidelijke aansluiting op de N261.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat volgens het in november 2008 uitgebrachte rapport "Gemeente Loon op Zand - Bestemmingsplan Ontsluitingsweg Molenwijck-Zuid, onderzoek luchtkwaliteit" dat in opdracht van de gemeente Loon op Zand is uitgevoerd door Pouderoyen Compagnons (hierna: het luchtkwaliteitsonderzoek), de ingevolge de Wet milieubeheer geldende normen niet worden overschreden.
2.7.2. Voor zover [appellant sub 2] heeft betoogd dat de gevolgen van fijnstof voor de nabijgelegen panden niet zijn onderzocht, overweegt de Afdeling dat volgens het luchtkwaliteitsonderzoek de wettelijke grenswaarden ten aanzien van de concentratie van fijnstof niet worden overschreden. Deze conclusie wordt onderschreven in het deskundigenbericht. Daarbij wordt opgemerkt dat weliswaar bij de berekening met betrekking tot de luchtkwaliteit is uitgegaan van de aanleg van de nieuwe ontsluiting van Loon op Zand op de N261 via de Kasteellaan ter hoogte van de nieuwe verbindingsweg, maar dat niet aannemelijk is dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan in de nabijheid van de woning van [appellant sub 2] is onderschat. Uit naderhand in opdracht van de gemeente verricht onderzoek naar de verkeersintensiteiten, waarvan de resultaten als bijlage bij het plan zijn gevoegd, volgt - volgens het deskundigenbericht - dat er minder verkeersbewegingen zullen zijn over de ontsluitingsweg als de nieuwe aansluiting op de N261 niet wordt gerealiseerd. Gelet hierop heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat aan de op grond van de Wet milieubeheer geldende waarden met betrekking tot de luchtkwaliteit wordt voldaan.
2.8. [appellant sub 2] voert verder aan dat een rotonde ten noorden van zijn woning lichtoverlast met zich zal brengen omdat het nabijgelegen bos wordt gekapt en de koplampen van passerende auto's zijn woning zullen beschijnen. Deze licht- en geluidoverlast brengt voor hem een onaanvaardbare aantasting van het woongenot met zich en zal, volgens hem, leiden tot een waardedaling van zijn woning.
2.8.1. De raad is van mening dat de door [appellant sub 2] voorziene lichthinder grotendeels kan worden voorkomen door de aanleg van afschermende, bladhoudende beplanting ten noorden van zijn perceel.
2.8.2. Met betrekking tot mogelijke lichthinder overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat de lichtbundels van gemotoriseerd verkeer op de rotonde vanuit de woning van [appellant sub 2] te zien zullen zijn. Volgens het deskundigenbericht komt het hart van de rotonde op een afstand van circa 42 meter tot de woning van [appellant sub 2] te liggen. Bij een rotonde zal het verkeer een draaicirkel maken, waardoor de koplampen van motorvoertuigen - gaande over de rotonde richting het zuiden en het oosten - in de richting van de woning van [appellant sub 2] zullen schijnen, waardoor lichthinder kan ontstaan. Deze is naar het oordeel van de Afdeling echter niet zodanig dat de raad daaraan doorslaggevende betekenis heeft moeten hechten. Daarbij is van belang dat aan de gronden direct grenzend aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Groen" is toegekend en, naar de raad in zijn reactie op de zienswijze heeft aangegeven, naar aanleiding van overleg met [appellant sub 2] de aansluiting van de verbindingsweg op de rotonde op een zodanige wijze is verschoven dat de groenbuffer tussen de weg en de woning is vergroot. De breedte van de gronden met de bestemming "Groen" varieert van circa 5 tot circa 14 meter en is ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] het grootst. Voorts is van belang dat de raad in zijn reactie op de zienswijze van [appellant sub 2] heeft aangegeven dat met groenblijvende beplanting ter hoogte van circa één meter de meeste lichthinder kan worden weggenomen, terwijl voldoende uitzicht kan worden gewaarborgd.
2.8.3. Voor zover [appellant sub 2] heeft betoogd dat het plan een nadelige invloed zou hebben op de waarde van zijn woning, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Oudenaarden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010