200904448/1/R2.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 19 mei 2009, kenmerk 2009-26573, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zaanstad (hierna: de raad) bij besluit van 22 januari 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Zaandam Zuid" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 23 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. D.P. Struijk, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden.
2.1.1. Blijkens de openbare kennisgeving van het vastgestelde plan is [appellant] in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling zijn bedenkingen naar voren te brengen. Uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) noch enige andere wettelijke bepaling vloeit de verplichting voort om degenen die bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid te stellen een mondelinge toelichting te geven sinds de hoorplicht die destijds was vervat in de artikelen 23, eerste lid, onder d, en artikel 27, derde lid, van de WRO per 1 juli 2005 is komen te vervallen. Evenmin kan [appellant] aan het feit dat het college in de ontvangstbevestiging van de bedenkingen heeft vermeld dat voorafgaande aan het besluit omtrent goedkeuring zonodig een hoorzitting zou worden gehouden, met daarbij de gelegenheid om mondeling bezwaren toe te lichten, een dergelijke verwachting ontlenen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het college ertoe hadden moeten brengen om in dit geval uit zorgvuldigheidsoverwegingen tot het horen over te gaan.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de wijk Zaandam-Zuid. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Daarnaast staat het plan in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen toe.
2.4. Het beroep van [appellant] richt zich voorts tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" met betrekking tot het perceel [locatie 1], voor zover daarbij wonen op de verdieping(en) is toegestaan. Hij stelt dat de bedrijfsvoering van zijn danscafé, dat is gevestigd in het aangrenzende pand [locatie 2], door deze bestemming niet langer kan worden gewaarborgd, vanwege klachten van toekomstige bewoners in het pand [locatie 1].
2.4.1. Het college heeft het plandeel goedgekeurd en stelt zich op het standpunt dat bewoning op de verdieping van het aan het danscafé grenzende pand uit oogpunt van een goed leefklimaat toelaatbaar is. Het plan houdt geen verslechtering in ten opzichte van de huidige situatie, omdat nu reeds in nabij gelegen panden en boven het danscafé wordt gewoond. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat met de bestemming is voortgeborduurd op de vorige bestemmingsregeling "Verordening, houdende voorschriften met betrekking tot de aard van de bebouwing en het gebruik van gronden, gelegen in het plan Boomgaardspad" uit 1958 (hierna: de verordening), die eveneens wonen op de verdieping toestond.
2.4.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de op de plankaart als "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden op de begane grond onder meer bestemd voor detailhandel, (horeca)bedrijven en dienstverlening. Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder m, zijn die gronden op de verdieping(en) bestemd voor wonen.
In de verordening hadden de gronden op het perceel [locatie 1] deels de bestemming "Bouwblok A" en deels de bestemming "Bouwblok B". Ingevolge artikel B 5 van de voorschriften van de verordening zijn deze gronden bestemd voor bedrijfs- en kantoorruimten voor niet hinderlijke bedrijven. Ingevolge artikel C 5 van de voorschriften van de verordening, voor zover hier van belang, kon het college van burgemeester en wethouders toestaan dat op de gronden met de bestemming "Bouwblok A" boven de beganegrondverdieping bedrijfswoningen werden opgericht.
2.4.3. De Afdeling stelt vast dat gelet op de verordening slechts op gronden met de bestemming "Bouwblok A" en dan alleen na toestemming van het college van burgemeester en wethouders een bedrijfswoning op de verdieping was toegestaan. In zoverre is de in het plan opgenomen woonbestemming een verruiming van de mogelijkheid om op de verdieping van het pand te wonen. Bovendien kan op een uit 1958 daterende planologische regeling niet zonder meer worden voortgeborduurd. Onderzocht dient te worden of de huidige bestemmingsregeling, waarin een woning op de verdieping mag worden gerealiseerd, gelet op de sinds 1958 veranderde feitelijke situatie en rekening houdende met het nadien gevestigde danscafé, uit oogpunt van een goed woon- en leefklimaat passend is voor het perceel [locatie 1].
Ter zitting is gebleken dat voorafgaand aan de vaststelling van het plandeel geen onderzoek is gedaan naar geluidhinder van het danscafé op het mede tot wonen bestemde aangrenzende pand [locatie 1]. De raad heeft slechts de bestaande situatie in ogenschouw genomen. Dat nu al boven het danscafé wordt gewoond sluit echter niet uit dat bewoning op de verdieping van het pand [locatie 1] een verdere inperking van de geluidruimte van het danscafé zou kunnen betekenen. Het feit dat in de directe nabijheid van het danscafé reeds andere woningen aanwezig zijn, acht de Afdeling evenmin voldoende om aan te nemen dat geen verslechtering van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden. Immers, de door het college aangehaalde woningen, te weten [4 locaties] en [3 locaties], staan, daargelaten de vraag of de bewoning legaal is, niet in directe verbinding met de bebouwing waarin het danscafé is gevestigd en zijn in zoverre, wat geluidhinder betreft, niet gelijk te stellen met het aangebouwde pand op het perceel [locatie 1]. Daarbij wordt niet onaannemelijk geacht dat juist in het aangrenzende pand [locatie 1] overlast zal worden ondervonden van het danscafé. Gelet hierop had het op de weg van de raad gelegen om een akoestisch onderzoek te verrichten, teneinde zeker te stellen dat bewoning van de verdieping van het desbetreffende pand, ook met het aangrenzende danscafé, niet op bezwaren stuit.
Aan het feit dat het gemeentebestuur sinds 2008 geen klachten over overlast van het danscafé heeft ontvangen, kan eveneens geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu het in dit geval gaat om een nieuwe situatie. Gelet op het vorenstaande kan het standpunt in het bestreden besluit dat de bestemming geen belemmering met zich brengt voor de activiteiten van [appellant] en geen verandering van de bestaande situatie tot gevolg heeft, niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" met betrekking tot het perceel [locatie 1], niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 19 mei 2009, kenmerk 2009-26573, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" met betrekking tot het perceel [locatie 1];
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan T. [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010