200904428/1/H1.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2009 in zaak nr. 09/246 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel.
Bij onderscheiden besluiten van 16 oktober en 27 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel aan [vergunninghouder] vrijstelling onderscheidenlijk ontheffing en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een praktijkruimte voor fysiotherapie op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 december 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. van Gils en drs. E.S. Fijma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. P. Beunk, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rusten ingevolge het bestemmingsplan "Ouderkerk Oost 1974" de bestemmingen "Bebouwing met praktijkruimten" en "Tuinen en erven (ongearceerd)". Het bouwplan is daarmee in strijd. Het college heeft voor het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het heeft voorts voor het bouwplan ontheffing verleend krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening van de gemeente Ouder-Amstel (hierna: de bouwverordening).
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan een geringe inbreuk op het planologische regime maakt. Zij voeren aan dat sprake is van een grote inbreuk, nu het bouwplan voorziet in een pand met een oppervlakte en een bouwvolume dat twee keer zo groot is als wat het bestemmingsplan toestaat.
[appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Zij voeren daarbij in de eerste plaats aan dat het bouwplan in strijd is met de Structuurvisie Gemeente Ouder-Amstel 2007 (hierna: de structuurvisie), omdat daarin is vermeld dat in de kernen van de gemeente voldoende voorzieningen zijn om aan de lokale behoefte te voldoen. Er bestaat volgens hen dan ook geen behoefte aan de uitbreiding, omdat er voldoende aanbod is. Derhalve is de noodzaak voor de ingrijpende inbreuk op het planologische regime onvoldoende onderbouwd, aldus [appellanten]. Ten slotte voeren zij in dit verband aan dat realisering van het bouwplan zorgt voor een verkeersonveilige situatie.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft in het besluit op bezwaar gesteld dat sprake is van vernieuwing van een bestaande, kleinschalige voorziening in de wijk en dat gelet op de hoogte en de situering de gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding voor de omgeving beperkt zijn. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het daarbij de omstandigheid dat het gaat om één enkele bouwlaag cruciaal heeft geacht. De rechtbank heeft, gelet op deze motivering, terecht geoordeeld dat sprake is van een geringe inbreuk op het planologische regime.
2.2.2. In de ruimtelijke onderbouwing, die aan het besluit op bezwaar ten grondslag ligt, is vermeld dat het bouwplan in overeenstemming is met rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid en dat het project ziet op het behoud van een bestaande voorziening. Voorts is daarin vermeld dat het aantal praktijkruimten gelijk blijft, dat de nieuwe praktijk niet is gericht op het ontvangen en behandelen van meer patiënten en dat het bouwplan daarom niet zal leiden tot meer autoverkeer. Aan de vraag of de structuurvisie zich verzet tegen een uitbreiding van het aantal voorzieningen in Ouderkerk aan de Amstel kan worden voorbijgegaan, nu hier van een dergelijke uitbreiding geen sprake is. Op de van de bouwvergunning deel uitmakende bouwtekeningen valt af te lezen dat het aantal behandelruimten gelijk blijft.
Ten aanzien van de verkeersveiligheid heeft het college in het besluit op bezwaar gesteld dat, anders dan [appellanten] menen, ook de versmalling van de stoep na de realisering van het bouwplan niet tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. Het college heeft in dit verband gewezen op de brief van 14 juli 2008, waarin de politie Amsterdam-Amstelland opmerkt dat voor fietsers de uitzichtlijnen niet zullen veranderen. In die brief is voorts gesteld dat voor bestuurders van bromfietsen en motorvoertuigen de uitzichtlijnen in beide richtingen zelfs aanzienlijk zullen verbeteren. Ter zitting heeft het college toegelicht dat voorts een herinrichting van de straat heeft plaatsgevonden, waarbij de verkeerssituatie overzichtelijker is geworden, de weg is verbreed, het fietspad vrij is komen te liggen en de stoep derhalve niet direct aan de weg grenst, hetgeen niet is weersproken. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat het bouwplan een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen grond geeft voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de ruimtelijke onderbouwing voldoende heeft geacht.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, omdat zich een evidente privaatrechtelijke belemmering voordoet.
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. In bezwaar hebben [appellanten] betoogd dat het bouwplan zonder hun toestemming tegen een op de perceelsgrens, maar geheel op hun grond gelegen en aan hen toebehorende muur is voorzien. Daarop heeft [vergunninghouder] op 24 september 2008 een detailtekening ingediend met de muur van de uitbreiding op 5 cm van de muur van [appellanten]. Het college heeft in het besluit op bezwaar vermeld dat wordt gebouwd overeenkomstig deze detailtekening. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat van een evidente privaatrechtelijke belemmering geen sprake is. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat het feit dat architect en bouwkundige E.W. Lopes Cardozo (hierna: Lopes Cardozo) in zijn advies van 24 maart 2009 heeft gesteld dat, er indien volgens de detailtekening wordt gebouwd, vochtproblemen in de muren zullen ontstaan, dit niet anders maakt, temeer niet nu, naar ter zitting is gebleken, [appellanten] zich tegen de door [vergunninghouder] toegezegde maatregelen tegen het mogelijk ontstaan van die problemen hebben verzet.
2.4. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen ontheffing van artikel 2.5.30 van de bouwverordening kon verlenen, omdat onvoldoende parkeerplaatsen bij het bouwplan aanwezig zijn.
2.4.1. Dit betoog faalt, reeds omdat blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2004; zaak no.
200400798/1) bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan en, zoals hiervoor onder 2.2.2 is overwogen, het bouwplan niet zal leiden tot meer autoverkeer en derhalve evenmin tot een behoefte aan meer parkeerplaatsen.
2.5. Ten slotte betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2009 in zaak nr.
200805218/1, voeren zij aan dat uit het advies van de welstandscommissie van 23 maart 2009 blijkt dat de commissie slechts heeft gekeken naar het bouwplan als zodanig en niet heeft bezien hoe de door de vrijstelling mogelijk gemaakte verdubbeling van de oppervlakte en de bouwmassa zich verhoudt tot de omgeving. Voorts wijzen zij op de negatieve adviezen van architect D.G. Gortzak (hierna: Gortzak) van 21 februari 2008 en Lopes Cardozo van 11 februari 2009.
2.5.1. De Afdeling heeft in genoemde uitspraak van 29 april 2009 overwogen dat de welstandscommissie zich dient te richten naar de ten tijde van het uitbrengen van het welstandsadvies geldende planologische bouwmogelijkheden. Volgens die uitspraak betekent dit dat de welstandscommissie bij haar beoordeling zowel het dan geldende bestemmingsplan als eventueel verleende vrijstellingen respecteert. In het advies van 8 juli 2008, dat is uitgebracht na het verlenen van de vrijstelling van 16 oktober 2007, heeft de welstandscommissie dan ook terecht vermeld dat zij haar oordeel heeft gebaseerd op de onvermijdelijkheid van een bouwvolume op de desbetreffende plek.
2.5.2. In het besluit van 10 december 2008 heeft het college zijn standpunt dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand gebaseerd op de positieve adviezen van de welstandscommissie. Daarbij is het college ingegaan op het door [appellanten] overgelegde negatieve advies van 21 februari 2008 van architect D.G. Gortzak, waarin wordt geconcludeerd dat het bouwplan conflicteert met het woonkarakter ter plaatse. Het college heeft erop gewezen dat de welstandscommissie in haar advies van 8 juli 2008 heeft opgemerkt dat de context niet alleen wordt bepaald door de woonarchitectuur, maar dat juist op de plek van het bouwplan een vervlechting plaatsvindt tussen verschillende functionele domeinen en dat in de vormgeving wordt aangesloten op de commerciële architectuur van het nabijgelegen winkelcentrum.
In beroep hebben [appellanten] een negatief welstandsadvies overgelegd van Lopes Cardozo van 11 februari 2009, waarin deze concludeert dat het bouwplan, gezien de grootschaligheid, niet pas in een kleinschalige woonwijk. Op 23 maart 2009 heeft de welstandscommissie dit advies besproken en opnieuw positief over het bouwplan geadviseerd. Hierin herhaalt de commissie haar standpunt dat het bouwplan, gegeven het tegenoverliggende winkelcentrum, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Vervolgens hebben [appellanten] een nieuw negatief advies van Lopes Cardozo van 24 maart 2009 overgelegd. Dat advies ziet echter geheel op bouwkundige aspecten en niet op welstand.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door Gortzak en Lopes Cardozo gemaakte bezwaren voornamelijk zijn gericht tegen de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan, die in de ruimtelijke onderbouwing reeds aan de orde zijn gekomen. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat, nu de welstandscommissie steeds heeft bevestigd dat aansluiting mocht worden gezocht bij de vormgeving van het tegenoverliggende winkelcentrum het college in de ingediende tegenadviezen geen aanleiding hoefde te zien om af te wijken van de welstandsadviezen. In het door [appellanten] aangevoerde is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het bouwplan niet in strijd met redelijke eisen van welstand heeft geacht.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010