ECLI:NL:RVS:2010:BL6998

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908493/1/H1 en 200908493/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.W.J. Sloots
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de permanente bewoning van een chalet/stacaravan en de handhaving daarvan door het college van burgemeester en wethouders van Opmeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 maart 2010 uitspraak gedaan over een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Opmeer tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar. Het college had op 25 juni 2008 aan verzoekers gelast om de permanente bewoning van hun chalet/stacaravan op een recreatieperceel te staken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per vier weken. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar heeft in een eerdere uitspraak op 16 maart 2009 het besluit van het college geschorst en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Het college heeft echter in een later besluit van 24 juli 2009 opnieuw het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd moest worden. De voorzitter van de Raad van State heeft vastgesteld dat het college voldoende feiten had om te concluderen dat verzoekers de chalet/stacaravan permanent bewoonden, ondanks de betogen van verzoekers dat zij dit niet deden. De voorzitter heeft ook geoordeeld dat de voorzieningenrechter ten onrechte had aangenomen dat het college niet had aangetoond dat de planvoorschriften werden overtreden. De Raad van State heeft het besluit van het college van 19 januari 2010 vernietigd, omdat dit besluit geen grondslag meer had na de vernietiging van de eerdere uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200908493/1/H1 en 200908493/2/H1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekers] (hierna: verzoekers), om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 1 oktober 2009 in zaak nrs. 09/2074 en 09/2075 in het geding tussen:
verzoekers
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2008 heeft appellant (hierna: het college) verzoekers [verzoekers] op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke vier weken of een deel van deze vier weken dat de overtreding duurt, gelast de permanente bewoning van het chalet/de stacaravan op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 23 december 2008 heeft het het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het college dat besluit ingetrokken, doch, voor zover thans van belang, het door [verzoekers] tegen het besluit van 25 juni 2008 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het college opgedragen om een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en het besluit van 25 juni 2008 geschorst tot zes weken, nadat opnieuw op het bezwaar is besloten.
Bij besluit van 24 juli 2009 heeft het college het door [verzoekers] tegen het besluit van 25 juni 2008 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft het gelast dat [verzoekers] de permanente bewoning van hun chalet/stacaravan op het perceel binnen zes weken na verzenddatum van dit besluit staken en gestaakt houden door elders een regulier hoofdverblijf te betrekken.
Bij uitspraak van 1 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2009, hoger beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het college het door [verzoekers] tegen het besluit van 25 juni 2008 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, hebben [verzoekers] daartegen beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2010, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. L.Y. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. de Jonge en S.C. van den Berg, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bungalowpark onder de Perelaer - Recreatiepark West-Friesland" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "kampeerterrein".
Ingevolge artikel 7, onder I, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) is het doel op de als zodanig bestemde gronden de aanleg van een kampeerterrein, daaronder begrepen de bouw, zo nodig aanleg, van:
- standplaatsen voor sta- en toercaravans, kampeerauto's en tenten conform de aanduiding op de plankaart, waarbij per standplaats niet meer dan één sta- of toercaravan of kampeerauto mag worden geplaatst;
- aanleg van passende groenvoorzieningen, waarbij tussen de stacaravans een vrije ruimte met een breedte van 3 m² gehandhaafd blijft;
- per standplaats ten minste één parkeerplaats op eigen erf;
- per standplaats van een stacaravan een vrijstaande berging;
- sanitaire voorzieningen;
- bij een kampeerterrein passende voorzieningen zoals sportvelden, speel- en ligweiden.
Ingevolge artikel 14, onder I, voor zover thans van belang, is het verboden de in artikel 7 bedoelde gronden en opstallen op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond en opstallen gegeven bestemming, te gebruiken.
Ingevolge dat artikel, onder IV, sub 2, voor zover thans van belang, kan het college van het bepaalde in lid I vrijstelling verlenen ten behoeve van buiten het recreatieseizoen voor recreatieve bewoning gedurende de bij de vrijstelling aangegeven tijdvakken van de in artikel 7 bedoelde stacaravans, met dien verstande dat door het verlenen van vrijstelling geen permanente bewoning kan ontstaan.
Volgens het door van het college gevoerde beleid, neergelegd in het Plan van Aanpak handhaving permanente bewoning van recreatiewoningen, is voor het beoordelen of recreatief verblijf plaatsvindt bepalend of de gebruikers elders hun hoofdverblijf hebben.
2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het college de feiten voor het vermoeden dat de planvoorschriften worden overtreden niet heeft vastgesteld, heeft miskend dat uit het door hem verrichte onderzoek blijkt dat [verzoekers] het chalet/de stacaravan permanent bewonen.
2.3.1. In de uitspraak van 16 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat uit de omstandigheid dat [verzoekers] regelmatig in het zomer- en winterseizoen in het chalet/de stacaravan verbleven niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij daarin hun hoofdverblijf hebben. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de opgave hypotheekrenteaftrek niet als vaststaand kan worden aangenomen, nu de belastingdienst te kennen heeft gegeven dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of het door het college opgegeven adres met de eigen woning volgens de belastingaangifte correspondeert, [verzoekers] ter zitting hebben gesteld dat deze opgave geen betrekking heeft op het chalet/de stacaravan, maar op de eigen woning in Purmerend die zij in 2005 hebben verkocht en zij hebben gesteld dat zij dit aan het college hebben meegedeeld, maar de weergave daarvan in de besluitvorming niet tot uitdrukking is gekomen.
Aldus heeft de voorzieningenrechter het college niet de ruimte ontnomen om een nadere motivering aan het door hem in het besluit van 24 februari 2009 gegeven oordeel dat artikel 14, onder I, van de planvoorschriften door [verzoekers] wordt overtreden ten grondslag te leggen.
2.3.2. [verzoekers] hebben hun reguliere woning in Purmerend verkocht en in eigendom gehad tot 15 maart 2005, terwijl zij in november 2004 het chalet/de stacaravan hebben gekocht. Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft [verzoekster] verklaard dat zij en haar echtgenoot van 10 maart tot 10 oktober in het chalet/de stacaravan verblijven. Op het perceel heeft [verzoeker] volgens de telefoongids een telefoonaansluiting. Voorts heeft het college controlerapporten overgelegd over de periode van december 2007 tot en met oktober 2008, waarin staat dat controleurs van MB-ALL B.V. in die periode veelvuldig overdag ter plaatse van het chalet/de stacaravan controles hebben uitgevoerd. In nagenoeg al deze rapporten is gerelateerd dat het chalet/de stacaravan een bewoonde indruk maakt, onder meer vanwege de zeer complete meubilering, de aanwezigheid van een kinderbox en een wasdroogrek, de kerstverlichting, de zeer verzorgde indruk die de tuin maakt en de aanwezigheid van een groen Hyundai Atos Prime en een zwarte bromfiets die geregistreerd staan op naam van [verzoeker], onderscheidenlijk [verzoekster].
[verzoekers] hebben in 2004 en 2005 een eigen woning voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking gebracht, hetgeen alleen is toegestaan indien die woning de belastingplichtige duurzaam als hoofdverblijf dient. In het besluit van 24 juli 2009 heeft het college te kennen gegeven dat het geen geloof hecht aan de stelling dat de eerder genoten hypotheekrenteaftrek geen betrekking heeft op het chalet/de stacaravan, omdat [verzoekers] tot aan de zitting bij de voorzieningenrechter hebben erkend dat zij het chalet/de stacaravan voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking hebben gebracht.
Zoals uit hetgeen hiervoor onder 2.3.1. is overwogen valt af te leiden, stond het het college, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, vrij de hypotheekrenteaftrek bij zijn besluit van 24 juli 2009 te betrekken.
2.3.3. [verzoekers] staan in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) ingeschreven op het adres [locatie] te [plaats]. Op dit adres wonen de dochter van [verzoekster], haar partner en een kind. Thans is niet meer in geschil dat de oppervlakte van de woning op dit adres circa 65 m² bedraagt. Volgens een rapport van de gemeente Amsterdam, dienst wonen, van 9 juni 2009 heeft de dochter op die dag verklaard dat [verzoekers] een zolderkamer tot hun beschikking hebben. Volgens dit rapport betreft het een karig ingerichte kamer met daarin een eenpersoonsbed en een kledingkast. Anders dan de voorzieningenrechter heeft aangenomen, heeft de dochter voorts niet meermalen consistent verklaard dat [verzoekers] met haar gezin gezamenlijk gebruik maken van de woning met gemeenschappelijk gebruik van de voorzieningen, althans niet dat [verzoekers] hun hoofdverblijf hebben in die woning. In het kader van een onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft de dochter op 4 december 2006 verklaard dat [verzoekers] op de vrijdagavond, zaterdag en zondag op het adres [locatie] te [plaats] verblijven en vanaf kerst tot begin maart ook gedurende het weekeinde daar verblijven. Op 13 december 2006 heeft zij deze verklaring herroepen en verklaard dat [verzoekers] gedurende de periode van 1 november tot 15 maart van maandag tot vrijdag op het adres [locatie] te [plaats] verblijven, behalve een periode van 30 dagen waarin zij dispensatie kunnen krijgen om op het recreatiepark te verblijven, mits deze is aangevraagd. Volgens het rapport van de gemeente Amsterdam, dienst wonen, van 9 juni 2009 heeft de dochter op die dag verklaard dat [verzoekers] van circa 1 april tot 1 oktober in het chalet/de stacaravan verblijven en zij de rest van het jaar veelal in het weekeinde ook in het chalet/de stacaravan verblijven. De dochter heeft voorts bij een ongedateerd, handgeschreven schriftuur verklaard dat [verzoekers] op het adres [locatie] te [plaats] wonen.
2.3.4. Onder deze op zichzelf niet bestreden omstandigheden heeft de voorzieningenrechter ten onrechte de voor het vermoeden dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften vereiste feiten door het college niet vastgesteld geacht. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, behoefde het college voorts niet aan te tonen dat het chalet/de stacaravan als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van [verzoekers] fungeert. Volgens het gevoerde beleid is één van de mogelijke aanwijzingen voor het gebruiken van een recreatiewoning als hoofdverblijf dat het sociale en maatschappelijke centrum van de bewoners bij de recreatiewoning ligt. Dit betekent niet dat het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoners van een recreatiewoning zich niet elders kan bevinden. In dit geval is de afstand tussen het adres [locatie] te [plaats] en het chalet/de stacaravan circa 45 km. De overweging van de voorzieningenrechter dat het sociale leven van [verzoekers] zich grotendeels in Amsterdam afspeelt, is, wat daar verder van zij, gezien deze afstand, onvoldoende om het gerechtvaardigd vermoeden dat [verzoekers] het chalet/de stacaravan als hoofdverblijf gebruiken, te weerleggen.
De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel voorts ten onrechte de verklaring van [verzoekster] dat zij in de afgelopen periode in de [locatie] te Amsterdam[plaats] daargelaten dat deze verklaring niet nader is toegelicht, deze revalidatie ten tijde van het besluit van 25 juni 2008 niet had plaatsgevonden.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop, zal de voorzitter alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, waaraan de voorzieningenrechter niet is toegekomen.
2.5. [verzoekers] betogen tevergeefs dat bij het besluit van 24 juli 2009 een onredelijke korte begunstigingstermijn is gesteld en deze termijn hun reeds was gegund door de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2009. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat [verzoekers] niet hebben gesteld dat zij niet binnen de gestelde termijn aan de last kunnen voldoen en dat het college hun reeds bij brief van 3 april 2008 kenbaar heeft gemaakt dat het hun een last onder dwangsom wil opleggen wegens het gebruik van het chalet/de stacaravan voor permanente bewoning. Voor het oordeel dat [verzoekers] een langere termijn had moeten worden gegund, omdat de voorzieningenrechter het besluit van 25 juni 2008 bij de uitspraak van 16 maart 2009 tot zes weken, nadat opnieuw op het bezwaar is besloten, heeft geschorst, bestaat geen grond. Dit neemt niet weg dat [verzoekers] na verzending van het besluit van 24 juli 2009 zes weken is gegund om de permanente bewoning ongedaan te maken.
2.6. [verzoekers] betogen verder dat het besluit van 24 juli 2009 in strijd is met de rechtszekerheid, omdat het college de dwangsom niet op een bedrag heeft vastgesteld.
2.6.1. Bij het besluit van 25 juni 2008 heeft het college de dwangsom bepaald, als hiervoor vermeld. Aangezien het college dat besluit bij het besluit van 24 juli 2009 niet heeft herroepen, is de hoogte van de dwangsom € 5.000,00 voor elke vier weken of deel daarvan dat de overtreding voortduurt. Het betoog faalt.
2.7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Op 19 januari 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [verzoekers] gemaakte bezwaar besloten. Dit besluit wordt, lettend op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht ook voorwerp te zijn van dit geding.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dit besluit, genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal het worden vernietigd.
2.9. Gelet op het vorenstaande, wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 1 oktober 2009 in zaak nrs. 09/2074 en 09/2075;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opmeer van 19 januari 2010, kenmerk BWTM/SB/Hoitinga;
V. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010
499.