200905590/1/H1.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 juni 2009 in zaak nr. 08/4781 in het geding tussen:
Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan [wederpartij] vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning met een uitbouw op de begane grond en de eerste verdieping met dakterras aan het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 17 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 augustus 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door K. van Driel, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een aanbouw van twee bouwlagen met een hoogte van 8,45 m aan de achtergevel van de vier bouwlagen tellende woning op het perceel. Op de aanbouw is een dakterras voorzien.
2.1.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoge Rijndijkbuurt" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen, meergezinshuizen, en voor wooneenheden ten behoeve van éénpersoonshuishoudens.
Ingevolge het derde lid, onder d, mogen aanbouwen aan de achtergevel maximaal 2,50 m diep zijn.
Ingevolge dat lid, onder e, is de maximale bouwhoogte van aanbouwen gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
2.1.2. Thans is niet meer in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de aanbouw twee bouwlagen heeft en een bouwdiepte van 2,95 m.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het ten aanzien van de vrijstelling voor het bouwplan een van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan onafhankelijke zelfstandige belangenafweging mocht maken en zich daarbij op het standpunt mocht stellen dat, nu [wederpartij] zijn pand grotendeels aan derden heeft verhuurd, aan zijn belang bij de vergroting van de woning minder gewicht toekomt.
2.2.1. Het college heeft de gevraagde vrijstelling geweigerd, omdat het uitzicht vanuit en de lichtinval en bezonning in de naastgelegen woning op het perceel aan de [locatie] door realisering van het bouwplan naar zijn oordeel in onevenredige mate wordt aangetast. Daarbij heeft het niet in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan een uitbreiding van het hoofdgebouw op de beoogde bouwlocatie toestaat, die een met de realisering van het bouwplan vergelijkbare aantasting van het uitzicht en lichtinval op het perceel aan de [locatie] zou veroorzaken. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, hoewel het college een zelfstandige belangenafweging had te maken, de in het bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden daarbij niet buiten beschouwing mochten worden gelaten.
De rechtbank heeft evenzeer met juistheid overwogen dat het college in de omstandigheid dat een deel van de woning op het perceel aan derden wordt verhuurd ten onrechte aanleiding heeft gevonden voor het oordeel dat het belang van [wederpartij] bij het bouwplan minder gewicht toe komt dan aan de belangen van [partij] bij het voorkomen van de realisering daarvan. Dat de rechtbank daarbij ten onrechte heeft betrokken dat [wederpartij] slechts een AOW-uitkering geniet en hij de overige verblijfsruimten van het pand voor een goede pensioensvoorziening verhuurt, maakt dat niet anders.
De conclusie is dat het betoog van het college faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Leiden griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010