ECLI:NL:RVS:2010:BL7711

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909648/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • I.M. van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake goedkeuring uitwerkingsplan Baanhoek-West door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

Op 8 maart 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een verzoeker tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 20 oktober 2009 goedkeuring verleende aan het uitwerkingsplan 'Uitwerkingsplan deelplan 2 Baanhoek-West', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht op 15 september 2009. De verzoeker, die een paardenhouderij annex manege exploiteert, betoogde dat het uitwerkingsplan zijn bedrijfsvoering onaanvaardbaar zou beperken, omdat de woningbouw in de nabijheid van zijn bedrijf zou worden gerealiseerd en de ontwikkeling op een aanzienlijk deel van zijn gronden zou plaatsvinden.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2010, waar de verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. J. van der Stel, advocaat te Dordrecht. Het college van gedeputeerde staten werd vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, en het college van burgemeester en wethouders door mr. W. Labee. Ook de projectontwikkelaar was aanwezig, vertegenwoordigd door mr. J.R. Vermeulen, advocaat te Rotterdam.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen onverwijlde spoed aanwezig was. De projectontwikkelaar had verklaard dat de gronden van de verzoeker nog niet waren verworven en dat er nog geen bouwvergunning was aangevraagd. Hierdoor was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter besloot ook dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden.

Uitspraak

200909648/2/R1.
Datum uitspraak: 8 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht bij besluit van 15 september 2009 vastgestelde uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan deelplan 2 Baanhoek-West".
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2010, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J. van der Stel, advocaat te Dordrecht, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W. Labee, werkzaam bij de gemeente, en [projectontwikkelaar], vertegenwoordigd door mr. J.R. Vermeulen, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het uitwerkingsplan betreft de uitwerking van de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -Uw(bv)-" in het bestemmingsplan "Baanhoek-West", waarin is voorzien in een nieuwe woningbouwlocatie ten westen van de huidige kern van Sliedrecht.
2.3. [verzoeker] betoogt dat het uitwerkingsplan leidt tot een onaanvaardbare beperking van de bedrijfsvoering van zijn paardenhouderij annex manege op het perceel [locatie], voor zover de ontwikkeling op een aanzienlijk deel van de gronden bij de paardenhouderij is voorzien en voorts de woningbouw op korte afstand van de geuremissiepunten op het perceel is geprojecteerd. In dit verband voert hij aan dat verplaatsing van de paardenhouderij binnen de planperiode niet aannemelijk is, omdat het gemeentebestuur nog geen alternatieve locatie voor de paardenhouderij heeft aangewezen.
2.4. Ter zitting is vanwege de [projectontwikkelaar] verklaard dat, zolang de gronden van [verzoeker] in het plangebied nog niet zijn verworven en derhalve niet kunnen worden aangewend, de aangrenzende gronden in eigendom van de projectontwikkelaar, die thans in gebruik zijn bij de paardenhouderij, evenmin bouwrijp zullen worden gemaakt. Voorts is vanwege de projectontwikkelaar verklaard dat nog geen bouwvergunning is aangevraagd en dat naar verwachting eerst ongeveer anderhalf jaar na het bouwrijp maken van de gronden een aanvang wordt gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Gelet hierop is thans geen onverwijlde spoed aanwezig die het treffen van een voorlopige voorziening vereist en ziet de voorzitter daartoe dan ook geen aanleiding, zodat het verzoek wordt afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2010
516.