ECLI:NL:RVS:2010:BL7713

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001509/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing voor opvang alleenstaande minderjarige vluchtelingen

Op 26 november 2009 verleende het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze ontheffing aan de stichting Stichting Jade voor de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen op het perceel Broek 40 te Gieterveen. Deze beslissing werd aangevochten door verzoekers, die op 10 februari 2010 hoger beroep instelden bij de Raad van State. Tevens vroegen zij om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde de verzoeken op 25 februari 2010.

De voorzitter oordeelde dat de verzoeken om schorsing van het besluit van 26 november 2009 niet konden worden toegewezen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Assen had eerder de beroepen van de verzoekers ongegrond verklaard. De voorzitter benadrukte dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend, vooral wanneer de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de beroepen ongegrond heeft verklaard.

De voorzitter concludeerde dat de belangen van de stichting bij het voortzetten van de opvang zwaarder wegen dan de belangen van de verzoekers. Er was voldoende aannemelijk dat er een tekort aan opvangplaatsen voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen bestond. De verzoekers hadden niet overtuigend aangetoond dat de opvang zou leiden tot onaanvaardbare overlast of aantasting van het woongenot van omwonenden. Daarom werden de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201001509/2/H1.
Datum uitspraak: 8 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 4 februari 2010 in zaken nrs. 09/967, 09/966, 10/3 en 10/4 in het geding tussen:
[verzoeker sub 1] en anderen,
[verzoeker sub 2] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze aan de stichting Stichting Jade ontheffing verleend voor de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen op het perceel Broek 40 te Gieterveen.
Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, voor zover thans van belang, de door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen (hierna tezamen: [verzoekers] en anderen) daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2010, en [verzoeker sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2010, hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2010, hebben [verzoeker sub 2] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 februari 2010, waar [verzoeker sub 1] en anderen, in de persoon van [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Groningen, en [verzoeker sub 2] en anderen, in de persoon van [verzoeker sub 2], en het college, vertegenwoordigd door T. Bruining, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door mr. H.R. Eising en [directeur] van de stichting, en [plaatsvervangend directeur] van de stichting, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daarbij geldt dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de daartegen ingestelde beroepen ongegrond heeft verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) komen voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:
1e. de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;
2e. de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m2, en
3e. het aantal woningen gelijk blijft.
2.3. Het gebruik van de op het perceel gelegen boerderij en de daarbij behorende gronden ten behoeve van de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen is in strijd met de bestemming "Verblijfsrecreatieve Doeleinden" die ingevolge het bestemmingsplan "Gieterveen dorp 2005" ter plaatse op het perceel rust. Om dat gebruik toch mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro ontheffing verleend.
2.4. De verzoeken strekken tot schorsing van het besluit van 26 november 2009. Aan de verzoeken is onder meer ten grondslag gelegd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college krachtens artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro ontheffing kon verlenen ten behoeve van het wijzigen van het gebruik van de bij de boerderij behorende gronden. Volgens [verzoekers] en anderen kan krachtens dat artikel slechts ontheffing worden verleend voor het wijzigen van het gebruik van bouwwerken.
2.4.1. De vraag of de voorzieningenrechter een juiste uitleg heeft gegeven aan artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro leent zich minder goed voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure beantwoord moeten worden. De voorzitter ziet in het door [verzoekers] en anderen aangevoerde evenwel geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de ontheffing in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen ontheffing, al dan niet op andere grondslag, zoals bijvoorbeeld artikel 3.22, eerste lid, van de Wro, mocht worden verleend. Gelet hierop, dient naar het oordeel van de voorzitter meer gewicht te worden toegekend aan de belangen van de stichting bij het kunnen voortzetten van het gebruik van het perceel ten behoeve van de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen dan aan de belangen van [verzoekers] en anderen bij het stilleggen daarvan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op het perceel reeds alleenstaande minderjarige vluchtelingen worden opgevangen en dat voldoende aannemelijk is dat er een tekort bestaat aan opvangplaatsen voor dergelijke vluchtelingen. Voorts is van belang dat [verzoekers] en anderen weliswaar hebben gesteld dat de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen zal leiden tot overlast en aantasting van het woongenot van omwonenden, maar niet aannemelijk hebben gemaakt dat als gevolg van die opvang een uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie ontstaat. Onder die omstandigheden bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2010
457.