ECLI:NL:RVS:2010:BL7714

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909647/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • I.M. van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Vlagtwedde

Op 22 september 2009 heeft de raad van de gemeente Vlagtwedde het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend te [woonplaats], op 11 december 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 2 maart 2010 ter zitting behandeld. De raad was vertegenwoordigd door G. Metselaar en K. Gringhuis, werkzaam bij de gemeente.

De voorzitter oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. De verzoeker betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van zijn landbouwschuur aan de [locatie] ernstig zijn beperkt en dat de bouw van een bedrijfswoning ten onrechte niet is toegelaten. Hij wijst op de gevolgen van de Ecologische Hoofdstructuur en het nabijgelegen Natura 2000-gebied, die niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Ook stelt hij dat het Waterplan Vlagtwedde en een convenant over waterberging niet zijn meegenomen in het plan.

De voorzitter constateert dat aan het perceel van de verzoeker de bestemming 'Agrarisch - 2' is toegekend, met aanduidingen die agrarisch gebruik toestaan, maar niet de uitoefening van een agrarisch bedrijf of wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De voorzitter merkt op dat de verzoeker zijn agrarische bedrijfsvoering al heeft beëindigd en de gronden heeft verkocht, waardoor er geen onverwijlde spoed is die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzitter wijst het verzoek af, omdat er geen aanknopingspunten zijn dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De beslissing van de voorzitter is dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200909647/2/R1.
Datum uitspraak: 9 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Vlagtwedde,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2009 heeft de raad van de gemeente Vlagtwedde het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2009, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door G. Metselaar en K. Gringhuis, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van zijn landbouwschuur aan de [locatie] in het plan ernstig zijn beperkt en dat daarbij ten onrechte niet de bouw van een bedrijfswoning is toegelaten. In dit verband voert hij aan dat, hoewel de aanwijzing van de Ecologische Hoofdstructuur en het nabijgelegen Natura 2000-gebied aanzienlijke gevolgen heeft voor de agrarische bedrijfsvoering, de aanwijzing ervan niet in het plan is opgenomen. Voorts stelt hij dat ten onrechte in het plan geen rekening is gehouden met de gevolgen van het Waterplan Vlagtwedde en een door het gemeentebestuur gesloten convenant over waterberging.
2.3. Aan het perceel van [verzoeker] aan de [locatie] is de bestemming "Agrarisch - 2" met de aanduidingen "veldschuur" en "Wro-zone - wijzigingsgebied natuur" toegekend. Uit artikel 4.1, aanhef en onder a, b, c, d en e, van de planregels volgt dat ter plaatse agrarisch gebruik is toegelaten, maar niet de uitoefening van een grondgebonden of (deels) niet-grondgebonden agrarisch bedrijf noch wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, nu aan het perceel niet tevens de aanduiding van een bouwperceel is toegekend. Ingevolge artikel 4.8, aanhef en onder e, kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van de gronden met de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied natuur" wijzigen in de bestemming "Natuur".
2.4. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat [verzoeker] de agrarische bedrijfsvoering aan de [locatie] reeds enige tijd geleden heeft beëindigd en de agrarische gronden ter plaatse heeft verkocht. Gelet hierop ziet de voorzitter in zoverre geen onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Wat betreft de aangrenzende gronden van [verzoeker] met de bestemming "Agrarisch - 2" met deels de aanduiding "veldschuur" is [verzoeker] niet gebaat bij schorsing van dit deel van het bestreden besluit, nu de door hem gewenste bouw van een woning ter plaatse daarmee niet mogelijk wordt gemaakt. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een deel van het bestemmingsplan. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de stellingen van [verzoeker], die niet ter zitting is verschenen om zijn verzoek toe te lichten, geen aanknopingspunten bieden voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2010
516.