200908600/2/R3.
Datum uitspraak: 9 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], gevestigd te [plaats], gemeente Eersel,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Eersel,
verzoekers,
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 februari 2010, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij [bedrijf], [verzoekert sub 2], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en de raad, vertegenwoordigd door ing. P. Kieboom en J.J.M. Borrenbergs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Eersel.
2.3. Bij het besluit van 29 september 2009 tot vaststelling van het plan heeft de raad zeven amendementen aangenomen. Vervolgens heeft de raad op 10 november 2009 een besluit genomen dat eveneens betrekking heeft op het plan. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat bij besluit van 10 november 2009 alleen de amendementen die bij het besluit van 29 september 2009 zijn aangenomen, opnieuw zijn geformuleerd en nader zijn uitgewerkt. Het besluit van 29 september 2009, waarbij het plan is vastgesteld, is hierdoor niet gewijzigd, aldus de raad.
De voorzitter is op voorhand niet overtuigd van de juistheid van het standpunt van de raad en betwijfelt of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Vooralsnog gaat de voorzitter hieraan voorbij bij de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2.4. Het verzoek van [verzoeker sub 1] heeft betrekking op het perceel [locatie sub 1] te [plaats], waaraan deels de bestemming "Bedrijf" en deels de bestemming "Wonen" is toegekend. [verzoeker sub 1] verzoekt om de bestemming "Wonen" van een deel van het perceel te wijzigen in de bestemming "Bedrijf", om de verplaatsing van de bedrijfswoning die bij het ter plaatse gevestigde keukenbedrijf behoort naar een andere locatie op het perceel mogelijk te maken.
2.4.1. Een voorlopige voorziening die bewerkstelligt wat [verzoeker sub 1] beoogt, is naar het oordeel van de voorzitter te verstrekkend. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken. [verzoeker sub 1] is niet gebaat bij schorsing van het besluit waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld, aangezien daarmee het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" van toepassing blijft, dat niet voorziet in het huidige gebruik van het perceel. Het verzoek van [verzoeker sub 1] wordt daarom afgewezen.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
2.5. [verzoeker sub 2] richt zich in zijn verzoek tegen de plandelen met de bestemming "Natuur", "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Bedrijf" met de aanduiding 'sb-8' ter plaatse van zijn gronden aan de [locatie sub 2] te [plaats], waar zijn tuincentrum is gevestigd. [verzoeker sub 2] voert aan dat de uitbreidingsmogelijkheden die het voorheen geldende plan "Buitengebied 1988" bood ten onrechte niet zijn opgenomen in dit plan. In dit verband wijst hij erop dat het voorheen geldende plan de mogelijkheid bood om onder vrijstelling een bedrijfswoning te bouwen en om op de gronden waaraan de bestemming "Agrarisch" was toegekend, 1.000 m² kassen op te richten. Ook voorziet het plan ten onrechte niet in de bouw van 2.080 m2 bedrijfsbebouwing en 5.468 m² kassen, terwijl hiervoor een reguliere bouwvergunning eerste fase is verleend, aldus [verzoeker sub 2].
2.5.1. Ingevolge artikel 6.1, lid 6.2.4, van de planregels, voor zover van belang, mag de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in lid 6.1.2, onder a. In de tabel in lid 6.1.2, onder a, is voor de gronden met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding '(sb-8)' een bebouwde oppervlakte van 2.000 m² vermeld.
2.5.2. Op 23 juni 2009 is een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van 2080 m² bedrijfsbebouwing en 5468 m² kassen op het perceel [locatie sub 2] te [plaats]. Ter zitting heeft de raad verklaard dat deze bouwvergunning per abuis niet is verwerkt in de planregels. De raad is voornemens om deze omissie in de eerstvolgende herziening van het plan te herstellen. Nu vaststaat dat sprake is van een omissie in de planregels op dit punt, verwacht de voorzitter dat het bestreden besluit in zoverre niet in stand zal blijven in de bodemprocedure. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding om het besluit waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding 'sb-8' voor het perceel [locatie sub 2] te [plaats].
2.5.3. Het verzoek van [verzoeker sub 2] strekt er voorts toe dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening een planregel vaststelt ertoe strekkende dat 1.000 m² kassen is toegestaan op zijn gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap", alsmede dat een bedrijfswoning is toegestaan op het perceel met de bestemming "Bedrijf". Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een planregel. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken. Het verzoek van [verzoeker sub 2] wordt daarom in zoverre afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [verzoeker sub 1] bestaat geen aanleiding. Ten aanzien van [verzoeker sub 2] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Eersel waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding 'sb-8' voor het perceel [locatie sub 2] te [plaats];
II. wijst het verzoek van P. [verzoeker sub 2] voor het overige af;
III. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Eersel tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Eersel aan [verzoeker sub 2] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2010