ECLI:NL:RVS:2010:BL7730

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906720/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor uitbreiding van woning in Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep van [persoon] tegen de verleende bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond heeft verklaard. De bouwvergunning, verleend op 15 februari 2007, betrof de aanleg van een toilet op de verdieping en de vergroting van de badkamer op de begane grond van een woning op het perceel [locatie] te [plaats].

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de bouwvergunning had kunnen verlenen, ondanks het bezwaar van [persoon]. [Appellante], de rechtsopvolgster van [persoon], stelde dat er geen deugdelijke belangenafweging had plaatsgevonden en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bouwvergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 februari 2010, waarbij zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat het college uitsluitend dient te beoordelen of er zich weigeringsgronden voordoen voor de bouwvergunning, zoals opgenomen in artikel 44 van de Woningwet. Aangezien er geen weigeringsgronden aanwezig waren, was het college verplicht de vergunning te verlenen. De rechtbank heeft terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat de bouwvergunning op goede gronden is verleend.

Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd, met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 maart 2010.

Uitspraak

200906720/1/H1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], rechtsopvolgster van wijlen [persoon], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 juli 2009 in zaak nr. 07/2102 in het geding tussen:
[persoon]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] lichte bouwvergunning verleend voor het maken van een toilet op de verdieping en het vergroten van de badkamer op de begane grond op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft het college het door [persoon] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [persoon] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante], rechtsopvolgster van wijlen [persoon], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 september 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D. Osmic, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.J. Erdkamp en ing. W.M.M. Bongard-Erens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maastricht-West / Maastricht-West, herziening 1995" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart A als woondoeleinden aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge het derde lid, onder c, mag de op de plankaart A aangegeven bestaande bebouwing, dan wel de bebouwing die op basis van een afgegeven bouwvergunning mag worden c.q. is gebouwd, niet worden uitgebreid.
Ingevolge het derde lid, onder i, moet de afstand tot de zijdelingse perceelgrens, indien hierin niet wordt gebouwd, bij nog te realiseren grondgebonden woningen minimaal 3,00 m. bedragen.
Ingevolge het vierde lid, onder A, aanhef en vijfde gedachtenstreepje, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met maximaal 30% van de bestaande inhoud, met dien verstande dat maximaal 50% van het erf mag worden bebouwd en, voor zover reeds meer dan 50% is bebouwd, dit percentage niet verder mag worden verhoogd en met inachtneming van het bepaalde in lid 3. sub. f. en g., indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet vermindert.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling en terecht en op goede gronden bouwvergunning heeft verleend. Zij voert aan dat geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
2.2.1. Het in het bouwplan voorziene toilet en de vergroting van de badkamer bevinden zich op gronden binnen de grenzen van de op de plankaart A aangegeven "bestaande bebouwing", als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder c, van de planvoorschriften. Van uitbreiding als bedoeld in dit artikelonderdeel is derhalve geen sprake.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen is het bouwplan niet in strijd met hetgeen in dat planvoorschrift is bepaald. In het planvoorschrift, noch op de plankaart wordt voor het gebruik voor woondoeleinden een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouw en bijgebouwen. Ook voor het overige is niet gebleken dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Gelet op artikel 44 van de Woningwet dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de bouwvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. Gelet hierop bestaat bij de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning waarvoor geen vrijstelling nodig is, geen ruimte voor een afweging van de belangen.
De rechtbank heeft terecht, zij het op andere gronden, overwogen dat het college de bouwvergunning terecht en op goede gronden heeft verleend.
2.3. Voor zover [appellante] heeft volstaan met een verwijzing naar de gronden die tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure naar voren zijn gebracht, is de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan op deze gronden. Door [appellante] worden in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010
270-627.