ECLI:NL:RVS:2010:BL7738

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000814/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • A. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor varkens- en runderslachterij in Epe

Op 10 maart 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Epe had op 22 december 2009 een revisievergunning verleend aan [verzoeker sub 1] voor een varkens- en runderslachterij. Dit besluit werd op 23 december 2009 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [verzoeker sub 1] op 1 februari 2010 beroep ingesteld en op 2 februari 2010 verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 2 maart 2010, waar zowel verzoekers als het college vertegenwoordigd waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het college niet op alle zienswijzen van [verzoeker sub 1] is ingegaan, met name niet op de zienswijzen die betrekking hebben op de afzonderlijke voorschriften. De voorzitter concludeert dat de zienswijze met betrekking tot het milieucompartiment geluid gegrond is verklaard, maar dat de voorschriften niet volledig zijn aangepast. Dit leidt tot de verwachting dat het beroep in de hoofdzaak gegrond zal worden verklaard wegens strijd met artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzitter besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe te schorsen en het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. Tevens is het college gelast om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.

Uitspraak

201000814/2/M1.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], beiden gevestigd te [plaats],
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) aan [verzoeker sub 1] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor varkens- en runderslachterij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 december 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2010, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. H. de Vries en A. Oostwoud, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partijen], vertegenwoordigd door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker sub 1] voert aan dat het college de door haar naar voren gebrachte zienswijzen niet of niet volledig bij de beslissing op de aanvraag heeft betrokken.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het besluit tot stand is gekomen na overleg over het concept van het ontwerp van het besluit. Volgens het college heeft het een aantal voorschriften wel aangepast, maar heeft het dit niet vermeld in de considerans van het besluit.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval de voor het einde van de in artikel 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn overeenkomstig artikel 3:15 van die wet naar voren gebrachte zienswijzen.
2.2.3. De voorzitter stelt vast dat het college niet op alle door [verzoeker sub 1] naar voren gebrachte zienswijzen is ingegaan.
De zienswijze van [verzoeker sub 1] bestaat uit een deel dat betrekking heeft op de overwegingen van het ontwerp van het besluit en een deel dat betrekking heeft op de afzonderlijke voorschriften. Daarnaast is namens [verzoeker sub 1] nog een afzonderlijke zienswijze naar voren gebracht door Know How Acoustics. Deze zienswijze heeft betrekking op het milieucompartiment geluid en op de voorschriften met betrekking tot geluid.
Het college is wel ingegaan op de zienswijze voor zover deze betrekking had op de overwegingen van het besluit. Voor zover deze zienswijze over de overwegingen van het besluit tevens zag op concrete voorschriften, is het college ook op deze voorschriften ingegaan. Het college heeft de zienswijze van [verzoeker sub 1] echter niet bij de beslissing op de aanvraag betrokken, voor zover deze zienswijze betrekking had op de afzonderlijke voorschriften en deze zienswijze in zoverre niet tevens een grondslag vond in het deel van de zienswijze dat betrekking heeft op de overwegingen van het besluit. De zienswijze met betrekking tot het milieucompartiment geluid is geheel gegrond verklaard, maar de voorschriften met betrekking tot geluid zijn niet volledig aangepast aan de zienswijze. Naar verwachting zal het beroep om deze reden in de hoofdzaak gegrond worden verklaard wegens strijd met artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het college dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe van 22 december 2009, kenmerk 09mv0024;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Epe tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 910,95 (zegge: negenhonderdtien euro en vijfennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Epe aan [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010
433.