ECLI:NL:RVS:2010:BL7747

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904229/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang bij asbestbesmetting na brand in houtdraaierij

In deze zaak gaat het om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad na een brand in de houtdraaierij van de appellant, waarbij asbest is vrijgekomen. De brand vond plaats op 19 november 2008, en op 20 november 2008 heeft het college besloten tot bestuursdwang, omdat er een direct gevaar voor de volksgezondheid was door de verspreiding van asbest. De appellant had op dat moment nog geen schriftelijke bevestiging gegeven voor de inventarisatie en sanering van de asbestbesmetting. Het college heeft vervolgens gecertificeerde bedrijven opdracht gegeven om de asbest te inventariseren en te saneren.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college en stelde dat hij zijn verantwoordelijkheid had genomen door tijdig maatregelen te treffen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant doorgezonden naar de Raad van State, waar de zaak op 5 februari 2010 ter zitting is behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang kon toepassen, gezien de urgentie van de situatie en het gebrek aan tijdige actie van de appellant.

De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de kosten van de bestuursdwang op de appellant konden worden verhaald, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden uitsluiten. De appellant had geen verwijtbaarheid kunnen aanvoeren die zou leiden tot een uitzondering op de regel dat bestuursdwang en kostenverhaal samengaan. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de beslissing van het college bevestigd.

Uitspraak

200904229/1/M1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad zijn beslissing om op 20 november 2008 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het verstrekken van opdracht tot het ongedaan maken van alle nadelige milieugevolgen aangaande de asbestbesmetting zoals ontstaan tijdens de brand in de houtdraaierij aan de [locatie] te [plaats], op schrift gesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 5 januari 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 april 2009 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 4 juni 2009, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State waar het is ingekomen op 10 juni 2009. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.B.M. Vaessen, advocaat te Cuijk, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.W. de Groot, E. Kooijman en H. Westra, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2009 is de zogenoemde Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft.
Nu de overtreding door [appellant] die voor het college aanleiding was spoedeisende bestuursdwang toe te passen plaatsvond voor 1 juli 2009, zijn de bij deze wet doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing op het huidige geding.
2.2. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf de door het bestuursorgaan te omschrijven maatregelen te treffen.
Ingevolge het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge het zesde lid zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en bekendmaking.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, is de overtreder de kosten verbonden aan toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 17.1 van de Wet milieubeheer treft degene die een inrichting drijft, indien zich in die inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
Ingevolge artikel 17.2, eerste lid, voor zover hier van belang, meldt degene die een inrichting drijft, waarin zich een voorval, als bedoeld in artikel 17.1, voordoet of heeft voorgedaan, dat voorval zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting te verlenen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, verstrekt hij dat bestuursorgaan tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot:
a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan;
b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen;
c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen;
d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
2.3. Op woensdag 19 november 2008 in de avond woedde er een brand in de houtdraaierij van [appellant] op het perceel aan de [locatie] te [plaats]. Bij deze brand is asbest van dakplaten vanuit de inrichting vrijgekomen. Een namens het college op donderdag 20 november 2008 uitgevoerde inspectie heeft uitgewezen dat deze asbest door de wind is verspreid over de wijde omgeving waar woningen zijn gelegen. Hierdoor ontstond volgens het college direct (potentieel) ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Het college heeft [appellant] op 20 november 2008 in de gelegenheid gesteld uiterlijk tot 13.30 uur schriftelijk aan te tonen een opdracht te hebben gegeven tot inventarisatie van de asbestbesmetting en het saneren ervan. Omdat naar de mening van het college op 20 november 2008 om 13.30 uur onvoldoende concreet zicht was op een door [appellant] uit te (doen) voeren algehele inventarisatie van de asbestbesmetting en algehele sanering van het asbest, heeft het college op die dag om 14.30 uur besloten tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. Deze bestond uit het verstrekken van opdracht aan de daartoe gecertificeerde bedrijven Search B.V. en VKS Assendelft B.V. (hierna: VKS) tot het ongedaan maken van alle nadelige gevolgen voor het milieu aangaande de asbestbesmetting door inventarisatie en sanering van het vrijgekomen en verspreide asbest. Bij besluit van 26 november 2008 heeft het college dit besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen op schrift gesteld en daarbij bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op grond van artikel 5:25 van de Awb ten laste komen van [appellant].
Het besluit van 26 november 2008 is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2.4. [appellant] voert aan dat er geen wettelijke grond bestond voor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. [appellant] stelt dat hij in de gegeven situatie onmiddellijk de maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van hem konden worden verlangd, om de gevolgen van de brand te beperken en ongedaan te maken.
[appellant] stelt zijn verantwoordelijkheid te hebben genomen door, reeds voordat een toezichthouder van de gemeente Westzaan aan de [locatie] te [plaats] arriveerde, initiatief te ontplooien door het opvragen van offertes bij VKS en [bedrijf] om te komen tot de inventarisatie van de asbestbesmetting en het laten verwijderen van de vrijgekomen delen ervan. [appellant] betoogt de gemeente hiervan tijdig op de hoogte te hebben gesteld.
2.4.1. Niet in geschil is dat op 19 november 2008 sprake was van een ongewoon voorval en dat als gevolg van de brand in de inrichting van [appellant] een asbestbesmetting heeft plaatsgevonden in de directe omgeving van de inrichting, waarbij naast het perceel van [appellant] ook andere percelen waren verontreinigd, en waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigden te ontstaan, die noopten tot het onmiddellijk treffen van maatregelen om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet konden worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
De Afdeling is van oordeel dat in de gegeven situatie het (doen) uitvoeren van een algehele inventarisatie van de asbestbesmetting en een algehele sanering van het asbest de maatregelen zijn die [appellant] diende te nemen.
2.4.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het college, na herhaaldelijk overleg met [appellant] en/of zijn assurantietussenpersoon als zijn vertegenwoordiger, op 20 november 2008 om uiterlijk 13.30 uur van [appellant] nog geen schriftelijke bevestiging had ontvangen van een opdracht tot inventarisatie van de asbestbesmetting en het saneren ervan. [appellant] heeft ter zitting erkend dat deze afspraak met hem was gemaakt.
In aanmerking genomen dat [appellant] zijn standpunt heeft willen laten afhangen van zijn assurantietussenpersoon en diens terughoudende opstelling ten aanzien van de noodzaak van de omvang van het te onderzoeken en te saneren gebied, acht de Afdeling het verzoek van het college om een tijdige en schriftelijke bevestiging van een door [appellant] uit te laten voeren inventarisatie van de asbestbesmetting en het saneren ervan gerechtvaardigd. De Afdeling acht de daarvoor aan [appellant] in de ochtend van 20 november 2008 tot 13.30 uur gegunde tijd niet onredelijk. De in beroep naar voren gebrachte omstandigheid dat [appellant] na de brand niet langer de beschikking had over een fax maakt dit niet anders, omdat [appellant] op zoek had kunnen en moeten gaan naar een alternatieve mogelijkheid. Dit had bijvoorbeeld gekund door deze bevestiging op het gemeentehuis af te (laten) geven.
Gezien de aard en de omvang van de verontreiniging die met het oog op de bescherming van de volksgezondheid onmiddellijk handelen vereiste, heeft het college onder deze omstandigheden in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang kunnen toepassen door Search B.V. en VKS opdracht te geven tot inventarisatie en verwijdering van de asbest op het gehele verontreinigde gebied. Het beroep faalt in zoverre reeds hierom. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de (omvang) van de door hem aan [bedrijf] verstrekte opdracht kan dan ook buiten bespreking blijven.
2.5. [appellant] voert aan dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang niet op hem verhaald kunnen worden, aangezien hem ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt te maken valt. Hij meent dat hij zijn verantwoordelijkheid voor het wegwerken van de gevolgen van de brand, bestaande uit de besmetting van de omgeving met asbest, adequaat heeft genomen. Verder was bij het ongedaan maken van de door de brand ontstane situatie het algemeen belang in die mate betrokken, dat de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van hem behoren te komen. Hij voert hiertoe aan dat het college zelf, om redenen aan het algemeen belang ontleend, opdracht heeft gegeven om de asbest te laten verwijderen. [appellant] wijst in dit verband op de door hem in zijn bezwaarschrift vermelde uitspraken van de Hoge Raad en op de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2006 in zaak nr.
200510119/1over kostenverhaal bij de toepassing van bestuursdwang.
2.5.1. Het college betoogt dat hij in de omstandigheden van dit geval de kosten van spoedeisende bestuursdwang op [appellant] heeft mogen verhalen. De vraag of [appellant] een verwijt kan worden gemaakt voor het ontstaan van de brand doet volgens het college niet ter zake, omdat op grond van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer geen verwijtbaarheid vereist is voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Het college stelt dat de situatie vanwege het vrijgekomen asbest, naar het oordeel van het college en de brandweer, dermate spoedeisend was dat onverwijld tot de verwijdering daarvan moest worden overgegaan en dat de kosten hiervan terecht op [appellant] zijn verhaald.
2.5.2. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Voor het maken van een uitzondering kan blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken of bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat de kosten in redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Dit uitgangspunt volgt ook uit de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 december 2006 in zaak nr.
200510119/1.
Voor de toepassing van bestuursdwang ter zake van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer is niet bepalend of [appellant] een verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling is in dit geval geen sprake van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van [appellant] te laten komen. De enkele omstandigheid dat het algemeen milieubelang betrokken was bij de verwijdering van de asbest acht de Afdeling hiervoor niet toereikend.
De gevallen in de door [appellant] genoemde uitspraken van de Hoge Raad acht de Afdeling niet vergelijkbaar met het geval van [appellant].
Het beroep faalt in zoverre.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010
159-650.