200904067/1/H1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 mei 2009 in zaak nr. 07/3280 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 18 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een voormalig postkantoor tot restaurant en het bouwen van een aanbouw aan de achterkant op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd onder verlening van vrijstelling van de Algemene Leefmilieuverordening 2005 (hierna: de ALMV).
Bij uitspraak van 8 mei 2009, verzonden op 11 mei 2009, heeft de rechtbank Utrecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 oktober 2007 vernietigd, voor zover daarbij een vergunning op basis van de AMLV is verleend, en bepaald dat het besluit voor het overige in stand blijft. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.G. van der Donck, advocaat te Houten, en het college, vertegenwoordigd door C. Mulder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan 'Kanaalstraat e.o." (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Openbare en bijzondere gebouwen en bijbehorende terreinen (BB2)". Het bouwplan is daarmee in strijd. Het college heeft vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ALMV op het perceel van toepassing is.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Ter zitting van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bij nader inzien de ALMV niet op het perceel van toepassing is, zodat daarvan geen vrijstelling voor het bouwplan hoefde te worden verleend. Het heeft zich daarbij gebaseerd op de van de ALMV deeluitmakende kaart.
Ter zitting van de Afdeling is vastgesteld dat op deze kaart het perceel juist buiten de lijn is gelegen die het gebied markeert waarop, ingevolge artikel 1, tweede lid, van de voorschriften van de ALMV, deze verordening van toepassing is. Voorts ontbreekt de naam van het bestemmingsplan in de in paragraaf 1.5 van de ALMV opgenomen lijst met bestemmingsplannen die de gebieden aanduiden waarvoor de ALMV geldt. De rechtbank heeft dan ook terecht in het door [appellant] aangevoerde geen aanleiding gevonden om het college niet te volgen in zijn standpunt dat de ALMV niet van toepassing is.
Daarom wordt niet toegekomen aan hetgeen [appellant] overigens aanvoert met betrekking tot de ALMV en evenmin aan zijn betoog dat de rechtbank de verleende vrijstelling daarvan ten onrechte als onderdeel van het besluit op bezwaar heeft aangemerkt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen gebruik had mogen maken van de door het college van gedeputeerde staten van Utrecht verleende verklaring van geen bezwaar van 26 september 2006. Hij stelt dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat het bouwplan in strijd is met de parkeernota 2003 en eveneens met het gemeentelijk horecabeleid.
2.3.1. Niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan de parkeernormen ingevolge de parkeernota 2003. Bij besluit van 16 november 2005 heeft het college het parkeerbeleid, dat in december 2004 en januari 2005 is aangepast, opnieuw gewijzigd door vaststelling van de notitie Implementatie parkeernormen 2004 van 7 november 2005. In de notitie wordt gesteld dat de parkeernormen in sommige gevallen kunnen leiden tot weigering van een bouwvergunning waar dit niet gewenst is, omdat de bouwplannen overigens geheel voldoen aan het gemeentelijk beleid en passen in het ontwikkelingsbeleid van de stad. In de notitie worden vier voorbeelden genoemd, waaronder het onderhavige bouwplan. Het college heeft zich blijkens de notitie rekenschap gegeven van de spanning tussen het hanteren van de parkeernormen enerzijds en de gewenste ontwikkelingen in de stad, zoals bij functiewijzigingsprojecten, anderzijds, en in de vier bedoelde voorbeelden, waar sprake is van functieverandering in de binnenstad of langs doorgaande wegen, prioriteit gelegd bij het belang van de stadsontwikkeling.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte deze nadere invulling van het parkeerbeleid aanvaardbaar heeft geacht.
2.3.2. Volgens de bij het project behorende ruimtelijke onderbouwing van 12 juni 2006 is realisering van het project gewenst, omdat in Lombok behoefte is aan hoogwaardige horeca. Het restaurant is gericht op de directe omgeving, zodat naar verwachting bezoekers in hoofdzaak te voet of per fiets zullen komen, aldus de ruimtelijke onderbouwing. Dat, uitgaande van de geldende parkeernormen, voor het bouwplan 16 tot 20 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd en dat dit op eigen terrein noch in de openbare ruimte mogelijk is, is volgens het college in dit geval acceptabel. In het besluit op bezwaar heeft het college toegelicht dat bezoekers kunnen worden verwacht van de op loopafstand gelegen kantoren aan de […]. Ook lopen verschillende wandelroutes vlak langs het perceel, waaronder één vanaf het station, aldus het college. Voorts heeft het college medegedeeld dat het er in dit geval voor heeft gekozen het belang van stadsontwikkeling zwaarder te laten wegen dan dat van voldoende parkeerplaatsen. Het heeft daarbij verwezen naar het parkeerbeleid, zoals gewijzigd bij de notitie. Gelet op de door het college gegeven motivering heeft de rechtbank het bouwplan terecht niet in strijd met het aldus gewijzigde gemeentelijk parkeerbeleid geacht.
2.3.3. Voorts maakt de omstandigheid dat, naar gesteld, het gemeentelijk horecabeleid vestiging van horeca in het centrum nastreeft - wat hiervan zij - de oprichting van buurthoreca niet reeds daarom in strijd met het beleid.
In het door [appellant] aangevoerde wordt dan ook geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing of dat het college bij het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan geen gebruik had mogen maken van de verklaring van geen bezwaar.
2.4. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan had mogen verlenen, omdat het de betrokken belangen op een onjuiste wijze tegen elkaar heeft afgewogen. Hij stelt dat het college niet nader heeft onderbouwd dat behoefte bestaat aan het voorziene restaurant.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. In het besluit van 9 oktober 2007 heeft het college verwezen naar de mededeling van het hoofd van de afdeling Economische Zaken van 17 juli 2007, waarin nader wordt uiteengezet waarom de geplande horecavoorziening een waardevolle aanvulling voor de wijk is. [appellant] heeft zijn stelling dat deze motivering onvoldoende is, niet beargumenteerd. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan kon verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010