200908904/2/R3.
Datum uitspraak: 11 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Nederweert,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 8 september 2009, kenmerk 2009/13680, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Nederweert bij besluit van 28 juli 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Kern Eind".
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 februari 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door ing. A.M.C.M. Crasborn, werkzaam bij Aelmans Agrarische Advisering, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C.E. Bongers, werkzaam bij de gemeente, en openluchtmuseum Eynderhoof, vertegenwoordigd door P. Wellekens.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in het toekennen van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse van het perceel Milderspaat 1 te Eind, om de uitbreiding van het openluchtmuseum Eynderhoof mogelijk te maken.
2.3. [verzoekers] betogen onder meer dat de uitbreiding van het openluchtmuseum op minder dan 100 meter van de bij hun akkerbouwbedrijf behorende composthoop tot gevolg heeft dat niet meer kan worden voldaan aan het bepaalde in voorschrift 2.3.1 van het Besluit landbouw milieubeheer. Ingevolge dit voorschrift moet een afstand van 100 meter worden aangehouden tussen de composthoop en een object categorie II als bedoeld in het Besluit landbouw milieubeheer. Volgens [verzoekers] moet het openluchtmuseum, anders dan het college van gedeputeerde staten betoogt, worden aangemerkt als een object categorie II, namelijk een object voor dagrecreatie.
2.4. Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat een object voor dagrecreatie, zijnde een object categorie II, als bedoeld in het Besluit landbouw milieubeheer een object is, dat regelmatig door een niet onaanzienlijk aantal mensen wordt bezocht. Volgens het college van gedeputeerde staten voldoet het openluchtmuseum niet aan deze definitie, aangezien het openluchtmuseum tijdens een gedeelte van het jaar slechts beperkt is geopend.
2.5. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit landbouw milieubeheer wordt in het besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder object categorie II:
1. (…)
2. objecten voor dagrecreatie. Ingevolge voorschrift 2.3.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer vindt de opslag van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas of bloembollenafval of de locatie waar plantaardig restmateriaal wordt gecomposteerd plaats: a. op ten minste 100 meter van een object categorie I of II, en b. op ten minste 50 meter van een object categorie III, IV of V.
2.6. Gelet op de aard van het object en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen over het gemiddelde aantal bezoekers per jaar, is de voorzitter op voorhand niet overtuigd van de juistheid van het standpunt van het college van gedeputeerde staten dat het openluchtmuseum niet is aan te merken als een object voor dagrecreatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit landbouw milieubeheer. De voorzitter heeft daarom twijfel of het wijzigingsplan er niet toe zal leiden dat [verzoekers] voorschrift 2.3.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer niet langer kunnen naleven. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding om het besluit van 8 september 2009, kenmerk 2009/13680, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk doeleinden" zoals dat is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart.
2.7. Gelet hierop kunnen de overige gronden die [verzoekers] naar voren hebben gebracht thans buiten bespreking blijven.
2.8. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 8 september 2009, kenmerk 2009/13680, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 916,55 (zegge: negenhonderdzestien euro en vijfenvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2010