ECLI:NL:RVS:2010:BL7769

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000828/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • R. Teuben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake goedkeuring werkplan asbestverwerking

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Derde Merwedehaven B.V. (DMH) bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland over de goedkeuring van een werkplan voor de verwerking van asbesthoudende afvalstoffen. DMH heeft op 21 januari 2010 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het college op 22 januari 2010 goedkeuring aan het werkplan had onthouden. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 8 maart 2010 ter zitting behandeld, waarbij DMH werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E.T. Sillevis Smitt, en het college door mr. T. Piek.

Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat het werkplan betrekking had op de verwerking van asbestverontreinigde grond van een saneringslocatie nabij Ouderkerk aan den IJssel. De voorzitter heeft vastgesteld dat de betrokken partij inmiddels de afvalstoffen elders heeft verwerkt, waardoor er geen spoedeisend belang meer was voor het treffen van een voorlopige voorziening. DMH heeft betoogd dat er wel een spoedeisend belang bestaat, omdat zij voornemens is om in de toekomst een nieuw werkplan in te dienen. De voorzitter heeft echter geen concreet aanknopingspunt gevonden voor deze vrees en heeft geconcludeerd dat er geen onverwijlde spoed is die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat DMH in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen indien er een nieuw werkplan ter goedkeuring wordt voorgelegd. De beslissing is op 12 maart 2010 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201000828/1/M1.
Datum uitspraak: 12 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Derde Merwedehaven B.V. (hierna: DMH), gevestigd te Terneuzen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 21 januari 2010 heeft DMH bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de goedkeuring van een werkplan voor de verwerking van asbesthoudende afvalstoffen in bijzondere situaties, als bedoeld in voorschrift 3.35.2 van de bij besluit van 2 april 2002 aan haar krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor haar inrichting op het adres Baanhoekweg 92a te Dordrecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2010, heeft DMH de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 22 januari 2010 heeft het college goedkeuring aan het werkplan onthouden.
Tegen dit besluit heeft DMH bezwaar gemaakt.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waar DMH, vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Piek, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [partij], de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht, vertegenwoordigd door D.M. Roza, werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit van 22 januari 2010 heeft het college alsnog beslist op het verzoek van DMH om goedkeuring van een werkplan voor de verwerking van asbesthoudende afvalstoffen in bijzondere situaties. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft uitsluitend nog betrekking op dit reële besluit.
2.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het werkplan ziet op de verwerking van een partij met asbest verontreinigde grond, afkomstig van een saneringslocatie nabij Ouderkerk aan den IJssel. Ter zitting is gebleken dat deze partij afvalstoffen inmiddels elders is verwerkt. Nu het werkplan geen betrekking heeft op de verwerking van andere partijen asbesthoudende afvalstoffen, bestaat naar het oordeel van de voorzitter in zoverre geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.3. DMH betoogt dat niettemin een spoedeisend belang bestaat, omdat zij voornemens is op korte termijn een werkplan ter goedkeuring over te leggen voor de verwerking van een of meer andere partijen asbesthoudende afvalstoffen. Zij vreest dat het college daaraan op dezelfde gronden goedkeuring zal onthouden.
2.3.1. De voorzitter ziet in de door DMH uitgesproken vrees dat het college op dezelfde gronden als in het bestreden besluit ook goedkeuring zal onthouden aan een - nog in te dienen - werkplan voor de verwerking van een andere partij asbesthoudende afvalstoffen, daargelaten dat de voorzitter voor die vrees geen enkel concreet aanknopingspunt is gebleken, geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het thans bestreden besluit van 22 januari 2010 rechtvaardigt. Nu het college ter zitting heeft toegezegd de beslissing op het bezwaar tegen het bestreden besluit en de beslissing omtrent de goedkeuring van een eventueel volgend werkplan zo veel mogelijk te zullen bespoedigen, kan ervan worden uitgegaan dat, wanneer een volgende partij asbesthoudende afvalstoffen aan DMH ter verwerking zal worden aangeboden, op het bezwaar zal zijn beslist of binnenkort zal worden beslist en een besluit omtrent de goedkeuring van een nieuw werkplan zal zijn genomen. In verband met dat besluit kan DMH desgewenst verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening. Ook in zoverre is er geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2010
483.