ECLI:NL:RVS:2010:BL7770

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001696/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • R. Teuben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging inrichting voor afvalverwerking door De Meerlanden Holding N.V.

Op 12 maart 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een inwoner van Rijsenhout, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Dit besluit, genomen op 24 december 2009, betrof een verklaring in het kader van de Wet milieubeheer voor een verandering van een inrichting die door De Meerlanden Holding N.V. wordt geëxploiteerd. De inrichting is bedoeld voor het op- en overslaan van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen, het composteren van GFT-afval en het tijdelijk opslaan van compost.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waarbij zowel de verzoeker als vertegenwoordigers van het college en De Meerlanden aanwezig waren. De voorzitter heeft overwogen dat de verandering van de inrichting, die onder andere de uitbreiding met een vergistingsinstallatie voor biogaswinning omvat, niet leidt tot een toename van de milieugevolgen. De voorzitter concludeerde dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde, aangezien de melding van De Meerlanden niet voorziet in een uitbreiding van de capaciteit voor de verwerking van GFT-afval.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 12 maart 2010.

Uitspraak

201001696/1/M1.
Datum uitspraak: 12 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2009 heeft het college een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een verandering van een door De Meerlanden Holding N.V. (hierna: De Meerlanden) geëxploiteerde inrichting voor het op- en overslaan van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen en klein gevaarlijk afval, het composteren van GFT-afval en het tijdelijk opslaan van compost op het adres Aarbergerweg 41 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.T. de Grunt en ing. J.G.W.W. Schoemaker, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord De Meerlanden, vertegenwoordigd door J.N.S. de Block en S. de Jong.
2. Overwegingen
2.1. De verandering van de inrichting die De Meerlanden heeft gemeld, betreft de uitbreiding van de inrichting met een vergistingsinstallatie voor de winning van biogas uit GFT-afval. De melding betreft voorts de plaatsing van een menghal tussen de composteringstunnels en de vergistingsinstallatie en van een opwerkingsinstallatie voor de opwerking van het biogas tot aardgas.
2.2. Ter zitting heeft De Meerlanden naar voren gebracht dat de bouw van de vergistinginstallatie, de gasopwerkingsinstallatie en de menghal kort geleden is begonnen en nog een aantal maanden in beslag zal nemen. Zij verwacht dat de installaties eerst eind 2010 in gebruik kunnen worden genomen. Gelet op hetgeen het college hierover ter zitting heeft gesteld, kan er voorts van worden uitgegaan dat ruim voor de ingebruikname van de installaties op het bezwaar van [verzoeker] zal zijn beslist.
De voorzitter acht het niet aannemelijk dat voorafgaand aan de ingebruikname van de installaties milieugevolgen daarvan kunnen worden ondervonden. Voorts gaat de melding, anders dan [verzoeker] heeft betoogd, voor de verwerking van GFT-afval uit van een capaciteit van 39.500 ton per jaar. Dit komt overeen met hetgeen is neergelegd in de voor de inrichting verleende vergunning. De melding voorziet derhalve niet in een uitbreiding van de capaciteit voor het verwerken van GFT-afval. Gelet hierop hoeft, ook voordat de bouw van de installaties is voltooid en voordat op het bezwaar is beslist, naar het oordeel van de voorzitter niet te worden gevreesd voor een toename van de milieugevolgen vanwege de inrichting als gevolg van de acceptatie van de melding.
2.3. Gelet op het voorgaande bestaat geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2010
483.