200900657/1/M2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te respectievelijk [woonplaatsen],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Steenfabriek de Waalwaard B.V., gevestigd te Dodewaard,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) de aan [appellanten sub 1] op 6 april 1986 op grond van de Ontgrondingenwet verleende vergunning tot het ontgronden van het perceel, kadastraal bekend gemeente [locatie], sectie […], nr. […], ingetrokken.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2009, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Steenfabriek de Waalwaard B.V. (hierna: Waalwaard B.V.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, beroep ingesteld. Waalwaard B.V. heeft haar beroep aangevuld bij brief van 13 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2010, waar [een van de appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. A.R.G.C. Geene, Waalwaard B.V., vertegenwoordigd door ing. P.A.J.H. Kindt, en het college, vertegenwoordigd door M. Holterman en ing. G. Pieters, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. De met het bestreden besluit ingetrokken ontgrondingenvergunning uit 1986 zag op het ontkleien van het betrokken perceel. Uit de tichelovereenkomst tussen de rechtsvoorganger van [appellanten sub 1] enerzijds en Waalwaard B.V. anderzijds en het verhandelde ter zitting blijkt dat de ontkleiing op 1 januari 1994 was beëindigd. In voorwaarde 5 van de ontgrondingenvergunning is een hercultiveringsplicht opgenomen, inhoudende dat het betreffende perceel na ontgronding moet worden opgeleverd als goed grasland met een oppervlakte van ongeveer 4 hectare. Die hercultiveringsplicht is niet uitgevoerd waarna ter plekke een zachthoutooibos is ontstaan.
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Waalwaard B.V. heeft geen zienswijzen naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep van Waalwaard B.V. is gelet hierop niet-ontvankelijk.
2.3. [appellanten sub 1] voeren aan dat de door hen geleden financiële schade niet in verhouding staat tot het met het besluit te dienen belang. Zij menen dat het zachthoutooibos dat inmiddels op de gronden is ontstaan op een andere locatie kan worden gecompenseerd. Het college heeft volgens hen het evenredigheidsbeginsel onvoldoende in acht genomen en een onjuiste afweging gemaakt.
2.3.1. Het college wijst er op dat het betreffende gebied op 24 maart 2000 is aangewezen als Vogelrichtlijn gebied en in 2005 in het Streekplan Gelderland als Ecologische Hoofdstructuur gebied. Tevens is een ontwerpbesluit opgesteld tot aanwijzing als Natura 2000 gebied. Dit betekent dat de in de ingetrokken vergunning opgenomen hercultiveringsplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 niet meer uitvoerbaar is. Het compenseren van een eventuele kap van het zachthoutooibos op een andere locatie is niet aan de orde omdat er geen dwingende redenen van groot openbaar belang zijn die een dergelijke inbreuk op de natuurbeschermingsregelgeving rechtvaardigen. Tevens wijst het college op de in de Ontgrondingenwet opgenomen mogelijkheid van een verzoek om schadevergoeding.
2.3.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
Ingevolge het zesde lid, kan weigering, intrekking of wijziging van een vergunning geschieden op grond van strijd met de in het tweede lid bedoelde belangen.
Ingevolge artikel 19d, eerst lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van Onze Minister, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2.3.3. Uit de stukken blijkt dat de ontgronding in 1994 is beëindigd en dat de in voorwaarde 5 van de ontgrondingenvergunning opgenomen verplichting om het gebied na afloop van de kleiwinning weer geschikt te maken als grasland voor de landbouw niet is uitgevoerd. Inmiddels is het gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen. Uit de in opdracht van Waalwaard B.V. uitgevoerde natuurtoets volgt dat een hercultivering significante gevolgen voor dit natuurgebied zal kunnen hebben, omdat hercultivering leidt tot een niet te verwaarlozen verkleining van het bestaande areaal zachthoutooibos en tot aanzienlijke verkleining van de mogelijkheden voor zowel uitbreiding als kwaliteitsverbetering van zachthoutooibos in de uiterwaarden van de Waal. Niet gebleken is van dwingende redenen van groot openbaar belang die hercultivering zouden kunnen rechtvaardigen.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat een eventuele aanvraag om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 niet zal kunnen worden gehonoreerd, waardoor de hercultivering van het gebied niet langer mogelijk is. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er grond was de vergunning in verband met de bescherming van het in artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, genoemde belang van de herinrichting van het ontgronde gebied, in te trekken.
2.4. Het beroep van Waalwaard B.V. is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Steenfabriek de Waalwaard B.V. niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010