200904085/1/M2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
verweerder.
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouder van Halderberge (hierna: het college) aan [vergunninghoudster]. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een manege aan [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 april 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2010, waar verweerder, vertegenwoordigd door J.A. Keij en W.H. van Empel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door J.P.J.M. Raijemaekers en S. Broos, als partij gehoord.
2.1. De verleende revisievergunning heeft betrekking op een toename van het aantal dieren en de uitbreiding van de manege met een longeerbak en twee longeercirkels. Verder neemt het aantal in de inrichting te houden evenementen toe ten opzichte van de eerder verleende vergunning.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende best beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. [appellant] voert aan dat hij lichthinder ondervindt van het verkeer dat gebruik maakt van de in- en uitrit van de manege aan de Stoofstraat/Pietseweg.
2.3.1. Ter voorkoming van lichthinder heeft het college voorschrift 3.2.1 aan de vergunning verbonden. Dit voorschrift luidt als volgt:
"De toegangsweg tot het manegebedrijf dient zodanig te zijn aangelegd dat ter plaatse van de woningen nabij het aansluitpunt Stoofstraat/Pietseweg en de toegangsweg tot de [Manege] geen directe lichthinder wordt veroorzaakt ten gevolge van de voertuigen die de inrichten verlaten c.q. bezoeken."
Ter zitting is gebleken dat auto's die vanuit de in- en uitrit linksaf de Pietseweg oprijden, directe lichtinstraling veroorzaken bij een van de tegenover de in- en uitrit gelegen woningen. Verder is de situering van de in- en uitrit in de vergunningaanvraag, die deel uitmaakt van de vergunning, vastgelegd. Deze situering kan niet binnen de grondslag van de aanvraag en binnen het kader van de vergunning zodanig worden gewijzigd, dat geen directe lichtinstraling meer plaatsvindt. Voorschrift 3.2.1 kan derhalve niet worden nageleefd. Het opnemen van dit voorschrift heeft tot gevolg dat de beoogde bedrijfsvoering onmogelijk wordt en komt dan ook neer op een weigering van de vergunning in zoverre. Dit verdraagt zich niet met het systeem van de Wet milieubeheer.
2.4. [appellant] voert voorts aan dat hij geluidshinder ondervindt van het verkeer dat gebruik maakt van de hierboven vermelde in- en uitrit.
2.4.1. De in- en uitrit is gelegen op het terrein van de inrichting, zodat het geluid van het verkeer dat zich op deze in- en uitrit bevindt, moet worden aangemerkt als geluid ten gevolge van de in de inrichting te verrichten activiteiten.
Blijkens het bestreden besluit heeft het college bij de beoordeling van de geluidemissie van de inrichting als beleidsuitgangspunt de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gehanteerd (hierna: de Handreiking).
In voorschrift 3.3.1 zijn grenswaarden gesteld aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze grenswaarden zijn overeenkomstig de in de Handreiking aanbevolen waarden. Uit het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport blijkt dat aan deze grenswaarden kan worden voldaan. Er bestaat op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport op dit punt onjuist is. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.4.2. In voorschrift 3.3.2 zijn grenswaarden gesteld aan het maximale geluidsniveau van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Voorschrift 3.3.3 bepaalt dat in afwijking van voorschrift 3.2.2 (lees: 3.3.2) het maximale geluidniveau ter plaatse van de gevels van de woningen aan de Pietseweg […] en Stoofstraat […] gedurende de avondperiode niet meer mag bedragen dan 67 dB(A).
Voorschrift 3.3.4 bepaalt dat afwijking van voorschrift 3.2.2 (lees: 3.3.2) het maximale geluidniveau ter plaatse van de gevels van de woningen aan de Pietseweg […] gedurende de avondperiode niet meer mag bedragen dan 66 dB(A).
De in de voorschriften 3.3.3 en 3.3.4 gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau in de avondperiode zijn hoger dan 65 dB(A), welke waarde in de Handreiking als ten hoogste aanvaardbaar wordt geacht. De Handreiking voorziet niet in een afwijking of een ontheffingsmogelijkheid van de voor de avondperiode geldende waarde. Het college heeft in zoverre gehandeld in strijd met het door hem gekozen beleidsuitgangspunt. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.4.3. Voor zover de beroepsgrond betrekking heeft op het aan- en afrijdend verkeer op de openbare weg nabij de in- en uitrit, blijkt uit het bij de aanvraag behorend akoestisch rapport dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) die is opgenomen in de circulaire van 29 februari1996 "Beoordeling geluidhinder van het wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm" van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Er bestaat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport op dit punt onjuist is. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de systematiek van de Wet milieubeheer en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 31 maart 2009, kenmerk HA7V7527;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Halderberge aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010