ECLI:NL:RVS:2010:BL7794

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907233/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor verbouwing kantoor tot bedrijfswoning in Eindhoven

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de verbouwing van een kantoor tot een bedrijfswoning. Appellant, die op het perceel een taxi- en autoverhuuronderneming exploiteert, verzocht om deze vrijstelling, maar het college weigerde dit op 11 juni 2007. De reden voor de weigering was dat er geen noodzaak was voor een bedrijfswoning en dat de verbouwing in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Tongelre buiten de ring 1998'.

Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 16 januari 2008. Vervolgens stelde appellant beroep in bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 31 augustus 2009 de zaak ongegrond verklaarde. Appellant ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat het college het gelijkheidsbeginsel had geschonden, omdat op andere percelen wel dienstwoningen waren toegestaan.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de situaties niet gelijk te stellen waren. Het college had geen vrijstelling verleend voor het perceel waar appellant naar verwees, en de andere gevallen waren onder andere omstandigheden tot stand gekomen. Ook het betoog van appellant dat er toezeggingen waren gedaan door een ambtenaar van de gemeente werd verworpen, omdat hij niet kon aantonen dat deze toezeggingen namens het college waren gedaan.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 maart 2010.

Uitspraak

200907233/1/H1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
31 augustus 2009 in zaak nr. 08/514 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) geweigerd appellanten (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het verbouwen van een kantoor op het perceel [locatie] te Eindhoven (hierna: het perceel) tot bedrijfswoning.
Bij besluit van 16 januari 2008 heeft het het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 augustus 2009, verzonden op 1 september 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar [appellant] is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] exploiteert op het perceel een taxi- en autoverhuuronderneming met 24-uurs service.
Niet in geschil is dat geen bedrijfswoning noodzakelijk is en de verbouwing daarom in strijd is met het geldende bestemmingsplan 'Tongelre buiten de ring 1998'. Het college heeft vrijstelling daarvan geweigerd, omdat verlening niet strookt met het door de gemeente en de provincie gevoerde ruimtelijk beleid.
2.2. [appellant] klaagt dat de rechtbank, door hem niet te volgen in zijn betoog dat het college met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, heeft miskend dat op de percelen [locatie A en B] gelijksoortige ondernemingen worden gedreven en daar wel dienstwoningen zijn toegestaan.
2.2.1. De rechtbank heeft met juistheid deze situaties niet gelijk aan of op één lijn te stellen met de onderhavige geacht. Wat betreft het perceel [locatie A], heeft het college bouwvergunning, noch vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Wat betreft het perceel [locatie B] is in 1985 bouwvergunning verleend op grond van een ander bestemmingsplan. Ook voor de andere door [appellant] in dit verband vermelde gevallen is dat zo. Dat het college abusievelijk in een ander geval wel een bouwvergunning zou hebben verleend, betekent, wat daar ook van zij, niet dat het college nu gehouden is deze fout in dit geval voort te zetten.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat een ambtenaar van de gemeente Eindhoven toezeggingen heeft gedaan, op grond waarvan hij erop mocht vertrouwen dat het college hem de gevraagde vrijstelling zou verlenen.
2.3.1. Ook dat betoog faalt, reeds omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde toezeggingen namens het college zijn gedaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010
163-642.