200905097/1/R2.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en anderen,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2009, kenmerk 1519061/1532319, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 23 december 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Ontwikkelingslocatie Nieuwstraat/Willibrorduslaan" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, en [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [appellant sub 1] en vertegenwoordigd door C.H.J. Cornelissen en F.L.H.M Teunissen zijn verschenen. Verder zijn [appellant sub 2 A], bijgestaan door mr. A.J. Vereijken, advocaat te Veldhoven, ter zitting verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. Kox en J.J.M. van Dooren, werkzaam bij de gemeente, en R.M.A. Roelofs, bijgestaan door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldorp.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Kom Eersel" (hierna: het bestemmingsplan). Het plan voorziet in het realiseren van een wooncomplex, bestaande uit twintig woningen met een parkeerkelder en commerciële ruimten en twee starterswoningen.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
Stedenbouwkundige inpasbaarheid
2.3. [appellant sub 1] en anderen stellen zich op het standpunt dat het plan ten onrechte is vastgesteld voordat de welstandscommissie een positief advies had uitgebracht. In dit verband voeren [appellant sub 1] en anderen tevens aan dat het welstandsadvies niet deugdelijk is onderbouwd noch onafhankelijk tot stand is gekomen. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich voorts niet verenigen met de in het plan opgenomen bebouwingsbepalingen voor het perceel dat is gelegen op de hoek van de Nieuwstraat en de Willibrorduslaan. Zij voeren hiertoe aan dat het plan te massale bebouwing mogelijk maakt en dat de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing niet aansluit op de omliggende dorpse bebouwing. In dit kader wijzen [appellant sub 1] en anderen op de bebouwingsintensiteit, de bouwhoogte en de bouwmassa van het nieuwe gebouw.
2.3.1. Het college stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan en dat advisering door de welstandscommissie geen vereiste is voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
2.3.2. Ingevolge artikel 12.7 van de voorschriften bij het bestemmingsplan zijn burgermeester en wethouders bevoegd om voor de gebieden op de plankaart, respectievelijk aangeduid met "wijzigingsbevoegdheid 3", "wijzigingsbevoegdheid 4" en "wijzigingsbevoegdheid 6", de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming "Gemengd" te wijzigen. Hiervoor geldt ingevolge sub d van genoemd artikel, onder meer dat de ontwikkeling van het plangebied inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt. Het onderhavige plangebied heeft op de kaart behorende bij het bestemmingsplan de bestemming "Gemengd" en de aanduiding "wijzigingsgebied 4" .
Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mag de goothoogte van het gebouw niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften mag de bouwhoogte van het gebouw niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef onder d, van de planvoorschriften dient de op de plankaart aangegeven bebouwingstypologie te worden aangehouden.
De bouw- en goothoogte bedragen blijkens de plankaart beiden 13,5 meter, behoudens een klein gedeelte bij de entree van het gebouw waar een maximale bouw- en goothoogte van 15,5 meter is toegestaan. De op de plankaart aangegeven bebouwingstypologie is "gesloten gestapeld".
2.3.3. Uit de plantoelichting blijkt dat wordt beoogd om conform het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de "Centrumvisie Eersel" (hierna: de Centrumvisie) en het "Duurzaam Ruimtelijke Structuurbeeld" (hierna: DRS), de herkenbaarheid van de Nieuwstraat als winkelstraat te verbeteren en het wervend karakter te versterken door middel van een stedelijke accentbebouwing. Volgens de Centrumvisie betekent dit onder meer dat de mix van wonen met dienstverlenende functies waardevol is, evenals het wonen boven winkels. Voorts staat in de Centrumvisie dat dit gedeelte van het centrum zich kenmerkt door aaneengesloten bebouwing. In de DRS worden grotendeels dezelfde punten genoemd, waarbij sterk de nadruk ligt op versterking van het winkelgebied.
2.3.4. Anders dan dat [appellant sub 1] en anderen betogen wordt overwogen dat een uitgebracht welstandsadvies geen vereiste is voor de vaststelling van het onderhavige wijzigingsplan. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij vaststelling van het plan belang kunnen hechten aan de welstandsadvisering, doch heeft hier terecht geen doorslaggevende betekenis aan toegekend. Het college heeft dit met recht kunnen overnemen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat op 12 februari 2009 een positief welstandsadvies is uitgebracht.
Gezien het vorenstaande en in aanmerking genomen de beleidsuitgangspunten als verwoord onder 2.3.3. heeft het college naar het oordeel van de Afdeling zich terecht op het standpunt gesteld dat met dit plan wordt voldaan aan artikel 12.7, aanhef en onder e, van de bestemmingsplanvoorschriften.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat betrekking heeft op het perceel dat is gelegen op de hoek van de Nieuwstraat en de Willibrorduslaan.
Hij voert hiertoe aan dat het plan in strijd is met artikel 12.7, aanhef en onder a, van de voorschriften bij het bestemmingsplan, nu het plan een nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer aan de [locatie 1]. Volgens [appellant sub 2] zal het plan een forse toename van de verkeersintensiteit, parkeerbehoefte en het aantal parkeerbewegingen tot gevolg hebben.
[appellant sub 2] meent, onder verwijzing naar de normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, wegenbouw- en verkeerstechniek-richtlijnen (hierna: CROW), dat het college van burgemeester en wethouders niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning is gehanteerd. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat daarnaast is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van de commerciële ruimte. [appellant sub 2] vreest dat de parkeerdruk op de omgeving zal toenemen, onder meer omdat de parkeergarage in de praktijk vermoedelijk grotendeels ongebruikt zal blijven nu de parkeerplaatsen niet verplicht hoeven te worden afgenomen. Voorts zijn een aantal voorziene parkeerplekken niet in eigendom van de gemeente, zodat twijfelachtig blijft of deze parkeerplaatsen daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd.
2.4.1. Het college heeft zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt voldaan aan de aanbevelingen van het CROW.
2.4.2. Ingevolge artikel 12.7, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanvoorschriften mag de ontwikkeling van het plangebied geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders bij berekening van de parkeerbehoefte ten gevolge van de bij dit plan mogelijk gemaakte bebouwing, de CROW-normen gehanteerd. Het college van burgemeester en wethouders heeft gekozen voor de norm van 1,6 parkeerplek per woning voor de 22 woningen in totaal. Dit komt de Afdeling, anders dan dat [appellant sub 2] betoogt, niet als onredelijk voor, noch acht de Afdeling de keuze niet inzichtelijk.
Bij berekening van de oppervlakte van de commerciële ruimte is uitgegaan van 1000 m2 en een parkeernorm van drie parkeerplekken per 100 m2. Gelet op de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is het college van burgemeester en wethouders naar het oordeel van de Afdeling uitgegaan van een correcte oppervlaktemaat en norm, zodat het college terecht heeft overwogen dat het college van burgemeester en wethouders van een juiste parkeerbehoefte van 66 parkeerplekken totaal is uitgegaan.
2.4.3. Ten aanzien van de voorziening in de parkeerbehoefte stelt het college zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt dat het gemeentebestuur 39 parkeerplekken in de parkeerkelder, 5 parkeerplekken voor de in het plan voorziene woningen aan de Runstraat, 5 parkeerplekken in openbaar gebied en 17 parkeerplekken achter de panden aan de [locaties 2 en 3] realiseert.
Hiervan uitgaande heeft het college naar het oordeel van de Afdeling zich, mede gelet op de overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de projectontwikkelaar, terecht op het standpunt gesteld dat deze parkeerplekken voldoende voorzien in de onder 2.4.2. genoemde parkeerbehoefte. Het feit dat de percelen aan de [locaties 2 en 3] nog niet zijn opgeleverd en dat de overdrachtsdatum reeds is verstreken, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de koopsom van de percelen is voldaan. Ten aanzien van de parkeerkelder wordt nog overwogen dat het niet onaannemelijk is dat de parkeerplekken in de parkeerkelder tevens openbaar toegankelijk zullen zijn, zodat deze terecht in de afweging van het college zijn meegenomen.
2.5. Voorts vreest [appellant sub 2] voor wateroverlast, nu het waterhuishoudkundig onderzoek geen aandacht besteedt aan het feit dat het perceel van [appellant sub 2] 1,40 meter lager ligt dan het peil. [appellant sub 2] vreest dat de combinatie van een toename van het verharde oppervlakte en de omvang van de nieuwbouw met de parkeerkelder ervoor zal zorgen dat er mogelijk wateroverlast op het laaggelegen perceel van [appellant sub 2] zal ontstaan.
2.5.1. Het college stelt zich in dit verband op het standpunt dat het plan ter beoordeling is voorgelegd aan het waterschap De Dommel en dat deze het plan waterhuishoudkundig akkoord heeft bevonden.
2.5.2. Ingevolge artikel 12.7, aanhef en onder e, van de bestemmingsplanvoorschriften dient er bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is een onafhankelijk waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd ten behoeve van dit plan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Waterhuishoudkundig onderzoek, Nieuwstraat te Eersel". Deze resultaten zijn tevens verwerkt in een waterhuishoudkundig plan. Waterschap De Dommel is met de waterhuishoudkundige aspecten uit dit plan akkoord gegaan.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat genoemd onderzoek naar de waterhuishouding in het plangebied ten gevolge van het wooncomplex onzorgvuldig of anderszins onjuist is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zij hun standpunt niet met enig onderzoek hebben gestaafd.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met dit plan voldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010