200909440/2/R2.
Datum uitspraak: 15 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te [woonplaats], gemeente Rijnwaarden,
de raad van de gemeente Rijnwaarden,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2009, kenmerk 2009.34, heeft de raad het bestemmingsplan "Aerdt, Waaijakkers 2007" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, beroep ingesteld. [verzoeker] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 23 december 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2010, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H.J. Kastein, advocaat te Zevenaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters en mr. J.A. Spee, beiden advocaat te Arnhem, en door [gemachtigde], werkzaam bij Oranjewoud, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord de Woningstichting Vrijleve en Project Waaijakkers B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door mr. D. van Hijkoop, advocaat te Doetinchem.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan wordt uitvoering gegeven aan de eerste fase van het plan "Waaijakkers II", dat ten doel heeft om een woningbouwlocatie ten zuidoosten van de kern Aerdt te realiseren. Het plan voorziet in de bouw van vijftien grondgebonden woningen en acht appartementen.
2.3. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat vrijstellingen en bouwvergunningen zijn verleend voor de woningen en het appartementencomplex. Gebleken is dat de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen nog niet in rechte onaantastbaar zijn. Gelet hierop is met het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang gemoeid en zal in het navolgende worden bezien of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Als procedureel aspect voert [verzoeker] aan dat het rioleringsplan en de reactie van het Waterschap Rijn en IJssel op het plan niet ter inzage zijn gelegd bij het ontwerpplan. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. De raad heeft de waterparagraaf van het ontwerpplan naar aanleiding van de zienswijze van [verzoeker] bij de vaststelling van het plan aangepast en hierin de conclusies uit het rioleringsplan "Plan Waaijakkers II" van [bedrijf] en de reactie van het Waterschap verwerkt. Nu de raad het rioleringsplan en de reactie van het Waterschap niet aan het ontwerpplan ten grondslag heeft gelegd maar aan het vastgestelde plan, zijn deze stukken niet aan te merken als op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken als bedoeld in voornoemd artikel.
2.5. Voorts kan [verzoeker] zich niet verenigen met het verplaatsen van de wadi die nu tegenover zijn woning ligt en de bouw van het appartementencomplex daarvoor in de plaats. Dit leidt tot een aantasting van zijn uitzicht en privacy, aldus [verzoeker]. Hij voert daarnaast aan dat de hoogte en de massa van het appartementencomplex niet aansluiten bij de bestaande bebouwing. Ook leidt de situering van het appartementencomplex aan de rand van het buitengebied niet tot de door de raad voorgestane geleidelijke overgang naar het buitengebied. Daarnaast betoogt [verzoeker] dat uit het rapport "Toelichting bij de watertoets" volgt dat de nieuwe wadi onvoldoende bergingscapaciteit heeft voor het plangebied. Ook is niet in het plan gewaarborgd dat de wadi daadwerkelijk wordt aangelegd. Gelet hierop moet de huidige wadi worden gehandhaafd, aldus [verzoeker]. Tot slot betoogt hij dat de ontsluitingsweg te smal is als een calamiteit zich voordoet.
2.6. De raad stelt zich op het standpunt dat de hoogte van het appartementencomplex van twee woonlagen met kap past bij de bestaande bebouwing. Daarnaast wijst hij erop dat een afstand van 22 meter wordt aangehouden tussen het complex en de woning van [verzoeker]. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat in het plan rekening is gehouden met de aanleg van een wadi die volgens het rioleringsplan voldoende bergingscapaciteit heeft voor het plangebied en het al gerealiseerde plan "Waaijakkers I".
2.7. Wat betreft de hoogte, bedraagt ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder 1.g en h, van de planregels de goothoogte van hoofdgebouwen maximaal zes meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter. Deze hoogte geldt zowel voor de te bouwen grondgebonden woningen als voor het appartementencomplex. Ter zitting is gebleken dat woningen van deze hoogte niet ongebruikelijk zijn in de omgeving van het complex. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat de goot- en bouwhoogte die in voornoemd artikel zijn opgenomen, overeenkomen met de goot- en bouwhoogten die gelden voor de reeds bebouwde gronden tegenover het appartementencomplex. Wat betreft de massa van het appartementencomplex, heeft de raad ter zitting inzichtelijk gemaakt dat het zal bestaan uit vier separate blokken van twee appartementen. Deze blokken liggen aan weerszijden van de ontsluitingsweg voor langzaam verkeer die volgens de plankaart het bouwvlak van het complex doorsnijdt. Nu reeds een bouwvergunning is verleend voor het appartementencomplex in deze vorm, acht de voorzitter het zeer aannemelijk dat het complex zo zal worden uitgevoerd. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter het standpunt van de raad dat het appartementencomplex wat hoogte en volume betreft aansluit bij de bestaande bebouwing in de omgeving niet onjuist.
De keuze van de raad om het appartementencomplex grenzend aan het buitengebied te situeren, acht de voorzitter niet onredelijk, te meer niet nu het de bedoeling is om fase II van het plan "Waaijakkers II" aansluitend aan dit plan te realiseren, waarbij de grens met het buitengebied naar het zuiden wordt verlegd.
2.7.1. Voor zover [verzoeker] stelt dat het appartementencomplex leidt tot een aantasting van zijn privacy en vermindering van zijn uitzicht, overweegt de voorzitter dat enige vermindering van zijn woongenot niet is uit te sluiten. Gelet op de afstand van 22 meter tussen het bouwvlak van het complex en de woning van [verzoeker] en de maximale hoogte van het appartementencomplex van 10 meter, heeft de raad evenwel groter gewicht mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de bouw van het appartementencomplex dan aan het belang dat [verzoeker] heeft bij het behoud van de huidige situatie.
2.8. Wat betreft de wadi overweegt de voorzitter het volgende. Het rapport "Toelichting bij de watertoets" geeft een analyse van het huidige watersysteem en beschrijft de (on)mogelijkheden voor de toekomstige inrichting van het plangebied vanuit waterhuishoudkundig oogpunt. In het rioleringsplan staat dat het is gebaseerd op de uitgangspunten die zijn genoemd in dit rapport. Uitgegaan is van het verharde oppervlak van het plan "Waaijakkers I" en van het gehele plan "Waaijakkers II", dat in totaal 13.850 m² bedraagt. Volgens het rioleringsplan moet de wadi op basis van het afvoerend oppervlak van Waaijakkers I en II een bergingscapaciteit hebben van 680 m³. Uitgaande van een gemiddelde breedte van 23 meter, een diepte van 0,4 meter en een verhang van 1:3 heeft de wadi een lengte nodig van 56 meter, aldus het rioleringsplan. Voorts heeft de raad als nader stuk overgelegd de "Controleberekening Rioleringsplan Waaijakkers II" van [bedrijf] van 1 maart 2010. Hierin wordt benadrukt dat het rioleringsplan is gebaseerd op het oorspronkelijke plan "Waaijakkers II" dat voorziet in de bouw van 45 woningen en het daarmee samenhangende verharde oppervlak. Als wordt uitgegaan van het verharde oppervlak van de 23 woningen waarin het vastgestelde plan voorziet, volstaat volgens deze berekening een wadi van 40 bij 26 meter met een bergingscapaciteit van 440 m³.
2.8.1. Dat de raad is uitgegaan van de conclusies uit het rioleringsplan, acht de voorzitter niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het rioleringsplan is gebaseerd op het oorspronkelijke plan "Waaijakkers II", om 45 woningen te realiseren, terwijl het plan dat thans voorligt voorziet in minder woningen. Dat de berekeningen van het rioleringsplan zijn gebaseerd op een verouderde norm, heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat in de plantoelichting van het ontwerpplan een andere inhoudsmaat van de wadi was genoemd, overweegt de voorzitter dat de plantoelichting bij de vaststelling van het plan is aangepast aan de conclusies uit het rioleringsplan. In het plan is aan de noordelijke hoek van het plangebied, waar de wadi is voorzien, de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend. Dit deel van het plangebied biedt voldoende ruimte voor een wadi van 23 bij 56 meter. Hierdoor is voldoende gewaarborgd dat een wadi kan worden aangelegd die voldoende bergingscapaciteit heeft voor het plangebied en het plangebied 'Waaijakkers I". De daadwerkelijke aanleg van de wadi betreft een aspect dat geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen, doch er is niet de verwachting dat de wadi niet zal worden aangelegd.
2.8.2. Wat betreft de ontsluiting van het plangebied, voorziet het plan naast de ontsluitingsweg die aansluit op de Schoolstraat in een calamiteitenontsluiting. Gelet hierop is de ontsluiting van het plangebied ingeval van calamiteiten voldoende gewaarborgd.
2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2010