200910011/2/R2.
Datum uitspraak: 15 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, gevestigd te [plaats],
de raad van de gemeente Doetinchem (hierna: de raad),
verweerder.
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Torenallee 2008" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. drs. P.J. Woudstra, en de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op de gronden van de bestaande woonwijk Torenallee, de in ontwikkeling zijnde woonwijk IJsseltuin en het Plan Heelweg. Het plan voorziet enerzijds in een actualisering van de planologische situatie van de bestaande bebouwing en anderzijds in een juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van het Plan Heelweg.
2.3. [verzoeker] en anderen exploiteren een houthandel en een aannemersbedrijf aan [locatie]. Aan deze percelen is in het plan de bestemming "Bedrijf" toegekend.
2.4. [verzoeker] en anderen betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Zij vrezen onder meer dat het plan tot een beperking van de bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden zal leiden. Met het verzoek om voorlopige voorziening wensen [verzoeker] en anderen te voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen zullen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan. Daartoe voeren zij aan dat thans voorbereidingshandelingen worden verricht door de gemeente en projectontwikkelaars.
2.5. Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen desgevraagd aangegeven dat het verzoek betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk (M)" met de aanduiding 'Wijzigingsbevoegdheid zone II' ten westen hun bedrijven, voor zover gelegen binnen 50 meter van de bedrijfsbestemming, alsmede op de ten zuiden van [locatie] gelegen plandelen met de bestemming "Gemengd (GD)". Voorts richt het verzoek zich tegen de planregeling van hun percelen.
2.6. Aan de gronden ten westen van de percelen [locatie] is de bestemming "Maatschappelijk (M)" toegekend. De binnen een afstand van 50 meter gelegen gronden met voormelde bestemming bevinden zich binnen de aanduiding 'Wijzigingsbevoegdheid zone II'.
Ingevolge artikel 8, vijfde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Maatschappelijk (M)" voor zover gelegen in de op de plankaart weergegeven 'zone I' en 'zone II' onder voorwaarden wijzigen in de bestemming "Tuin (T)" en/of in de bestemming "Wonen (W)" en/of in de bestemming "Verkeer (V)" en/of in de bestemming "Groen (G)".
2.7. Nu de door [verzoeker] en anderen gevreesde woningbouwontwikkeling is voorzien op gronden waarop de in artikel 8, vijfde lid, van de planvoorschriften vervatte wijzigingsbevoegdheid rust, bestaat in zoverre geen spoedeisend belang bij het verzoek, aangezien eerst na het inwerkingtreden van een wijzigingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan. Ter zitting is door de raad verklaard dat nog geen ontwerp van een wijzigingsplan ter inzage is gelegd en dat niet op korte termijn te verwachten is dat gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
2.8. Voor zover het verzoek zich richt tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk (M)", overweegt de voorzitter als volgt. Bij de beantwoording van de zienswijze heeft de raad gesteld dat de invulling van het voormelde plandeel in dit plan niet anders is dan in het voorheen geldende bestemmingsplan, omdat de vorige bestemming op deze gronden onderwijs, administratie, medische, sociale en culturele doeleinden toestond. Niet gebleken is dat de bestemming "Maatschappelijk" een wezenlijk andere regeling bevat dan onder het voorheen geldende bestemmingsplan, zodat de inwerkingtreding van het plan in zoverre niet tot een onomkeerbare situatie leidt.
2.9. Wat betreft de plandelen met de bestemming "Gemengd (GD)" is ter zitting vast komen te staan dat geen bouwaanvragen zijn ingediend en ook niet op korte termijn te verwachten zijn. Volgens de raad zal niet voor 2011 met de bouw van de woningen of kantoren worden begonnen en zijn de bouwaanvragen niet eerder dan in het najaar van 2010 te verwachten. De voorzitter is van oordeel dat ook voor deze plandelen geen sprake is van een spoedeisend belang.
2.10. [verzoeker] en anderen richten zich voorts tegen de planregeling van hun percelen. Zij voeren daartoe aan dat de toegestane milieucategorieën 1, 2 en 3.2 voor uitsluitend de houthandel en het aannemersbedrijf te beperkt zijn. Zij wensen dat het plan alle bedrijven met categorie 3.2 toestaat.
Het verzoek strekt er toe dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Bedrijf" voor alle bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 3.2 mogelijk wordt, terwijl het plan niet in die mogelijkheid voorziet. [verzoeker] en anderen zijn niet gebaat bij schorsing van dat deel van het bestreden besluit aangezien daarmee niet het door hen gewenste resultaat kan worden bereikt. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in het door [verzoeker] en anderen gewenste gebruik acht de voorzitter te verstrekkend, aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd. Die uitspraak zou kunnen strekken tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover betrekking hebbend op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor de percelen [locatie], doch daarmee zou het gewenste gebruik van de gronden nog niet mogelijk zijn.
2.11. [verzoeker] en anderen betogen voorts dat een deel van de bedrijfswoningen ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht, nu de inhoud van de bedrijfswoningen in het plan is gemaximeerd tot 550 m³.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, sub e, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Bedrijf (B)" aangewezen gronden mede bestemd voor bestaande bedrijfswoningen die ten tijde van de ter visielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestonden. Met dit voorschrift zijn ook de bedrijfswoningen met een inhoud groter dan 550 m³ naar het oordeel van de voorzitter als zodanig bestemd. Anders dan [verzoeker] en anderen betogen, is van het onder het overgangsrecht brengen van een deel van de bedrijfswoningen geen sprake. Voor zover [verzoeker] en anderen ervan uitgaan dat de inhoud van een bedrijfswoning op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel B, sub 3, van de planvoorschriften is gemaximeerd tot 550 m³, overweegt de voorzitter dat in dit planvoorschrift weliswaar staat dat voor het bouwen op de gronden met een bedrijfsbestemming de voorwaarde geldt dat de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 550 m³ mag bedragen, maar dit planvoorschrift ziet kennelijk uitsluitend op bedrijfswoningen die nog over uitbreidingsmogelijkheden tot 550 m³ beschikken. Het voormelde planvoorschrift is derhalve niet van toepassing op bestaande bedrijfswoningen met een inhoud van meer dan 550 m³. Gelet hierop treft het betoog van [verzoeker] en anderen naar het oordeel van de voorzitter geen doel.
2.12. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2010