ECLI:NL:RVS:2010:BL8656

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001957/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ongeldigverklaring rijbewijs door CBR

In deze zaak heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) op 16 april 2009 het rijbewijs van de wederpartij ongeldig verklaard voor alle categorieën. De wederpartij heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CBR heeft dit bezwaar op 2 juli 2009 ongegrond verklaard. De wederpartij heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Breda, die op 22 januari 2010 het beroep gegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 2 juli 2009 vernietigd en het CBR gelast het rijbewijs binnen acht dagen te retourneren aan de wederpartij.

Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 4 maart 2010 behandeld. Het CBR betoogde dat de uitspraak van de rechtbank, die de verplichting om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het rijbewijs te retourneren aan de wederpartij inhoudt, de verkeersveiligheid in gevaar zou brengen. De voorzitter heeft overwogen dat het CBR geen belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, omdat het rijbewijs niet meer in het bezit van de wederpartij is en het CBR in staat is om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het CBR veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 437,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 16 maart 2010 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

201001957/2/H3.
Datum uitspraak: 16 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 januari 2010 in zaak nr. 09/3668 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het CBR.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2009 heeft het CBR het rijbewijs van [wederpartij] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2010, verzonden op 2 februari 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2009 vernietigd, het besluit van 16 april 2009 geschorst tot zes weken na de verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar en het CBR gelast binnen acht dagen na verzending van de uitspraak het rijbewijs aan [wederpartij] te retourneren.
Tegen deze uitspraak heeft het CBR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2010, heeft het CBR de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2010, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van het CBR strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het in afwachting van de uitspraak op het door haar ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak, voor zover deze inhoudt de verplichting om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en de verplichting om binnen acht dagen het rijbewijs te retourneren aan [wederpartij]. Het CBR betoogt dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het besluit van 16 april 2009 is geschorst, tot gevolg heeft dat [wederpartij] direct aan het verkeer mag deelnemen en dat hiermee de verkeersveiligheid onmiddellijk in gevaar komt. Om die reden verzoekt het CBR om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het rijbewijs ongeldig blijft totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep.
2.3. Ter zitting bij de voorzitter heeft het CBR verklaard dat het rijbewijs op 28 oktober 2008 aangetekend aan [wederpartij] is verzonden en dat het thans niet meer in het bezit is van dit rijbewijs. Het CBR kon in zoverre dan ook geen uitvoering geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. Het CBR heeft derhalve geen belang bij het treffen van de voorlopige voorziening dat het wordt ontheven van de verplichting om binnen acht dagen het rijbewijs te retourneren aan [wederpartij]. Voorts valt niet in te zien dat het CBR niet, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit op bezwaar kan nemen. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 2 juli 2009 immers vernietigd, omdat het onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Niets staat het CBR er aan in de weg de keurend psychiater om een aanvullend rapport te verzoeken naar aanleiding van de door [wederpartij] gemotiveerde betwisting dat zij aan een bipolaire stoornis lijdt en dit aanvullende rapport te betrekken bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar wordt tevens bewerkstelligd dat de schorsing van het besluit van 16 april 2009 zes weken na het nemen van het nieuwe besluit van rechtswege vervalt. De voorzitter neemt voorts in aanmerking dat inmiddels bijna een jaar is verstreken na de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [wederpartij] en dat in de tussenliggende periode niet is gebleken van recidive.
2.4. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt, gelet op het hiervoor overwogene, afgewezen.
2.5. Het CBR dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2010
187-581.