200907953/1/H1.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 september 2009 in zaken nrs. 08/4822 en 08/4824 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert besloten de begunstigingstermijn van het handhavingsbesluit van 18 maart 2008 tot opheffing van het met het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen 1977" strijdige gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] door [belanghebbende], te verlengen tot en met het moment dat de gemeenteraad heeft besloten over het al dan niet nemen van een projectbesluit.
Bij besluit van 15 december 2008 heeft het college besloten in aanvulling op het besluit van 23 september 2008 de begunstigingstermijn van het handhavingsbesluit van 18 maart 2008 te verlengen tot en met het moment dat de gemeenteraad heeft besloten over het al dan niet nemen van een projectbesluit, doch tot uiterlijk 1 april 2009.
Bij uitspraak van 25 september 2009, verzonden op 29 september 2009, heeft de rechtbank de door appellanten tegen de besluiten van 23 september 2008 en 16 (lees: 15) december 2008 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door Van der Borst, en het college, vertegenwoordigd door J.J.M. de Groot en F.H.J.J. Lenaers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, gehoord.
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten van 23 september 2008 en 15 december 2008, omdat het college nog wel tot uitvoering van het dwangsombesluit van 18 maart 2008 kan overgaan. Zij voeren aan dat de rechtbank heeft miskend dat geen dwangsommen zijn verbeurd dan wel de invordering van de verbeurde dwangsommen niet is verjaard door afspraken tussen het college en [belanghebbende]. Voorts kan het college een nieuw handhavingsbesluit nemen.
2.2. Met het instellen van beroep tegen de besluiten van 23 september 2008 en 15 december 2008 beogen [appellanten] te bewerkstelligen dat het college uitvoering geeft aan het besluit van 18 maart 2008.
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het college [belanghebbende] gelast de strijdigheden met het bestemmingsplan op te heffen binnen 8 weken na verzending van het besluit onder oplegging van een last onder dwangsom van € 2000,00 per week, met een maximum van € 20.000,00. Dit besluit is op 8 juli 2008 in rechte onaantastbaar geworden. Aan de last is niet voldaan. Dit betekent dat met ingang van 16 mei 2008 van rechtswege dwangsommen zijn verbeurd en dat op 24 juli 2008 het maximum is bereikt. Dat verlenging van de begunstigingstermijn vóór laatstgenoemde datum zou hebben plaatsgevonden is niet aannemelijk gemaakt. Met de besluiten van 23 september 2008 en 15 december 2008 kon verbeuring van de dwangsommen niet meer worden voorkomen, nu deze besluiten eerst na 24 juli 2008 zijn genomen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2003 in zaak nr.
200204924/1), vindt stuiting van de verjaring plaats door iedere handeling waarbij aanspraak wordt gemaakt op betaling van het verbeurde bedrag, zoals een nota of aanmaning, waarna de termijn van zes maanden opnieuw gaat lopen. Van een dergelijke handeling is niet gebleken. Uit artikel 5:35, eerste lid, van de Algemene wet bestuursecht - zoals deze luidde ten tijde van belang - volgt dat de bevoegdheid van het college tot invordering van de verbeurde bedragen na het verstrijken van de termijn van 6 maanden op 24 januari 2009 is verjaard. Nu invordering niet meer mogelijk is, kan geen uitvoering meer worden gegeven aan het besluit van 18 maart 2008. Het nemen van een nieuw handhavingsbesluit kan niet als uitvoering van dat besluit worden beschouwd.
Vernietiging van de besluiten van 23 september 2008 en 15 december 2008 kan er niet toe leiden dat alsnog uitvoering wordt gegeven aan het besluit van 18 maart 2008. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat een procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten van 23 september 2008 en 16 (lees: 15) december 2008 ontbreekt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010