200905291/1/R2.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college),
verweerder.
Bij besluit van 2 juni 2009, kenmerk 2009/8980, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Vaals (hierna: de raad) bij besluit van 15 december 2008 vastgesteld bestemmingsplan "Kern Vijlen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2010, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door drs. J. Munten, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan is een actualisatie van het bestemmingsplan "Vijlen" dat is vastgesteld op 31 juli 1978 en deels goedgekeurd op 20 maart 1979. Het plan voorziet - voor zover van belang - in een bestemmingswijziging van "Gemengde bebouwing met bijbehorende erven, bebouwingsklasse h" in "Wonen" voor het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
2.3. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover betrekking hebbende op het perceel. Zij stellen dat ten onrechte niet meer de bestemming "Gemengde bebouwing met bijbehorende erven, bebouwingsklasse h" is toegekend aan het perceel. Zij willen het perceel gaan gebruiken voor een horecafunctie. Zij stellen in dit verband dat het perceel zich leent voor het ontwikkelen van een horecagelegenheid, nu voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en op diverse plaatsen in het heuvelland eveneens horecagelegenheden van vergelijkbare aard zijn gevestigd. Het is volgens hen dan ook algemeen geaccepteerd dat dit soort gelegenheden niet alleen rondom het centrum van Vijlen geconcentreerd worden. Voor zover wordt besloten om de horecafunctie niet direct in het plan mogelijk te maken, stellen [appellanten] dat ten onrechte geen daartoe strekkende binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid is opgenomen in het plan.
2.3.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat, gelet op het huidige planologische- en volkshuisvestingsbeleid, de vorige bestemming "Gemengde bebouwing" achterhaald en niet langer gewenst is. Ter bescherming van het woonklimaat is het niet wenselijk om dergelijke intensieve centrumfuncties, met bijbehorende verkeersstromen en geluidsoverlast, her en der binnen de woonomgeving toe te staan, aldus het college. Voorts zet het college vraagtekens bij de levensvatbaarheid van een horecabedrijf op het perceel. In de Dorpsvisie Vijlen van 18 oktober 2005 (hierna: de Dorpsvisie) is gelet op het voorgaande een gebied aangewezen waarbinnen centrumfuncties dienen te worden geconcentreerd. Het perceel bevindt zich buiten deze zone zodat horeca ter plaatse niet wenselijk is, aldus het college. Voorts acht het college het plan niet in strijd met het rijks- en provinciaal beleid noch met enig wettelijk voorschrift.
2.3.2. Vast staat dat het gebouw niet in gebruik is voor horeca. De raad is van mening dat de horecafunctie niet past binnen de uitgangspunten van het nieuwe plan, nu centrumfuncties zoals horeca in het centrum moeten worden geconcentreerd. Dit is volgens de raad een belangrijk uitgangspunt in het plan. Het ligt dan ook niet voor de hand om een vrijstellingsmogelijkheid in het plan op te nemen, aldus de raad.
2.4. In de Dorpsvisie is het gemeentelijke beleid neergelegd ten aanzien van mogelijkheden van centrumvoorzieningen binnen de gemeente. Volgens de kaart bij de Dorpsvisie dienen centrumvoorzieningen te zijn gesitueerd in - kort samengevat - een cirkel rond de kerk. Uit de Dorpsvisie blijkt dat de raad het centrum van Vijlen wil versterken, onder meer door het creëren van terrasjes.
2.4.1. Niet in geschil is dat de planregeling de vestiging van een horecabedrijf op het perceel, anders dan voorheen, niet mogelijk maakt. De Afdeling overweegt hieromtrent dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Het college heeft de vestiging van een horecabedrijf op het perceel terecht in strijd geacht met het huidige gemeentelijke beleid om centrumvoorzieningen te concentreren in de daarvoor aangewezen gebieden. Het college heeft voorts, mede gelet op de vaststellingsdatum van het vorige bestemmingsplan, in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de raad om ook gezien de wens van [appellanten] en hetgeen door hen is aangevoerd, aan dat beleid vast te houden. Het college heeft met de raad van belang kunnen achten dat op het perceel geen horecabedrijf aanwezig is en dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concrete plannen hadden voor de vestiging van een horecabedrijf op het perceel. Dergelijk concrete plannen waren dan ook ten tijde van de vaststelling van het plan niet bij de gemeente bekend. Het college heeft in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat onder deze omstandigheden de raad heeft kunnen besluiten de mogelijkheid voor het vestigen van een horecabedrijf ter plaatse niet in het plan op te nemen.
Voorts heeft het college het standpunt kunnen innemen dat het plan terecht niet voorziet in een vrijstellingsmogelijkheid voor het perceel van [appellanten], nu een dergelijke vrijstellingsmogelijkheid in strijd moet worden geacht met artikel 15 van de WRO. De gewenste vrijstelling zou immers een wijziging van de bestemming mogelijk maken en niet slechts een afwijking van een ondergeschikt onderdeel van het plan.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Langeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010