ECLI:NL:RVS:2010:BL8709

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904918/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergoeding voor rechtsbijstand in het kader van een toevoeging

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch, waarin aan de appellant werd meegedeeld dat de vergoeding voor de aan de belanghebbende verleende rechtsbijstand op nihil werd vastgesteld. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van de Raad, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 26 mei 2009, waartegen de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State. De zaak werd behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 februari 2010.

De kern van het geschil betreft de vraag of de Raad voor Rechtsbijstand terecht heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van de appellant onder het bereik van een eerder verleende toevoeging vallen. De appellant betoogde dat de toevoeging voor rechtsbijstand met nummer 1CE0882 was afgegeven voor een vrijwaringsprocedure, en dat dit een ander rechtsbelang betreft dan het geschil waarvoor de toevoeging met nummer 1CU9497 was aangevraagd, namelijk de verdeling van de gemeenschap na echtscheiding van de belanghebbende. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat de verleende rechtsbijstand geacht moet worden te vallen onder het bereik van de eerdere toevoeging, omdat beide toevoegingen betrekking hadden op de verdeling van de boedel na echtscheiding.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 maart 2010.

Uitspraak

200904918/1/H2.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 mei 2009 in zaak nr. 08/494 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch aan [appellant] medegedeeld dat de vergoeding voor de aan [belanghebbende] op basis van toevoeging verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 21 december 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2009, verzonden op 26 mei 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef onder b van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 29, vierde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Besluit) wordt de vergoeding op nihil gesteld, indien bij de vaststelling blijkt dat de zaak onder het bereik van een toevoeging van een andere zaak valt.
2.2. In geschil is of de raad terecht met toepassing van artikel 29, vierde lid, van het Besluit geen vergoeding heeft vastgesteld voor de door [appellant] verrichte werkzaamheden onder de toevoeging met nummer 1CU9497. De rechtbank heeft ter zake overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat die werkzaamheden geacht worden te vallen onder het bereik van de eerder verleende toevoeging met nummer 1CE0882 en dat daarom terecht geen vergoeding is vastgesteld.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de toevoeging voor rechtsbijstand met nummer 1CE0882 is afgegeven voor een vrijwaringsprocedure en dat het rechtsbelang van deze procedure een ander rechtsbelang betreft dan het geschil waarvoor een toevoeging voor rechtsbijstand is gevraagd met nummer 1CU9497, te weten de verdeling van de gemeenschap na echtscheiding van [belanghebbende].
2.4. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 1999 in zaak nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163; AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat indien het gaat om verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures. Bij besluit van 24 juni 2004 is de vergoeding vastgesteld voor de aan [belanghebbende] verleende toevoegingen onder de nummers 1CE0880 en 1CE0882 voor procedure of advies in geschillen verbintenissenrecht, te weten respectievelijk voor het voeren van verweer tegen een vordering op grond van een overeenkomst van geldlening en voor een daarmee samenhangende vrijwaringsprocedure. Beide toevoegingen betroffen onderdelen van de verdeling van de boedel na echtscheiding. Ook de onder nummer 1CU9497 verleende toevoeging betreft dit rechtsbelang, zoals op de toevoeging staat vermeld. Dat de toevoeging met nummer 1CE0882 een vrijwaringsprocedure betrof, maakt niet dat sprake is van een ander rechtsbelang. De vrijwaring was immers gericht tegen de vordering ter zake van een van de boedel deeluitmakende geldlening. Voorts is geen sprake van verschillende procedures, aangezien met de toevoeging met nummer 1CU9497 geen procedure inzake de boedelscheiding is gevoerd en de voorwaardelijke toevoeging op verzoek van de rechtsbijstandverlener is gewijzigd in een toevoeging voor advies. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de in dat kader verleende rechtsbijstand geacht moet worden te vallen onder het bereik van de toevoeging waarvoor op 24 juni 2004 een vergoeding is vastgesteld, zodat het besluit van 21 december 2007, waarbij het besluit van 27 augustus 2007 is gehandhaafd, in stand kan blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
47-630.